Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
[kind van verzoekers],
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Op 29 mei 2024 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een verblijfsvergunning voor een minderjarige. De verzoekers, de vader en moeder van de minderjarige, hadden bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf in het kader van gezinshereniging, die door de Minister van Arbeid, Energie en Integratie was afgewezen op 21 maart 2024. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van vereiste documenten, waaronder een geldig paspoort en een akte van toevertrouwing.
De verzoekers stelden dat de moeder van rechtswege het gezag over de minderjarige heeft en dat het ontbreken van een geldig paspoort niet zou moeten leiden tot afwijzing van het verzoek. Ze voerden aan dat de belangen van het kind in het geding zijn en dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht, aangezien de minderjarige in december 2024 meerderjarig wordt. De verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betwistte de claims van de verzoekers en stelde dat de aanvraag niet compleet was ingediend, waardoor deze niet in behandeling kon worden genomen.
Het gerecht oordeelde dat de verzoekers onvoldoende feiten en omstandigheden hadden aangedragen die zouden wijzen op onevenredig nadeel. De rechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet toewijsbaar was en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Martijn en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.