1.6Bij de bestreden beschikking heeft verweerder de onmiddellijke uitzetting van verzoeker bevolen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel om in Aruba te verblijven, dat zijn illegaal verblijf door het Land noch het bevoegde bestuursorgaan behoeft te worden gedoogd en dat er geen grond bestaat om verzoeker nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
2. Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking. Aan dat verzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd - kort gezegd - dat er concreet zicht bestaat op legalisering van zijn (illegaal) verblijf nu hij op 4 oktober 2023 een aanvraag bij het DIMAS heeft ingediend ter verlenging van zijn tijdelijke verblijfsvergunning met als doel arbeid in loondienst. Hij mag dan ook - gelet op het vigerende beleid - het antwoord op zijn aanvraag hier te lande afwachten, zodat er onvoldoende grond bestaat voor zijn uitzetting. Verzoeker doet ter zitting voorts een beroep op zijn recht op respect voor zijn ‘family life’ en voert hiertoe aan dat hij met zijn familie hier verblijft, dat hij een hechte band heeft met zijn zus en zijn moeder, en dat hij een gezinsleven alhier wenst op te bouwen.
3. Verweerder heeft ter zitting hiertegen ingebracht - kort gezegd - dat verzoeker niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat de uitvoering van de bestreden beschikking voor hem onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door de onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang en dat daarom niet aan het criterium van artikel 54 van de Lar is voldaan.
Het wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
5. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
6. Het gerecht stelt voorop dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure.
7. Ter beantwoording ligt voor de vraag of de uitvoering van de bestreden beschikking voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
8. In dit geval staat vast dat verzoeker vanaf 25 maart 2023 zonder geldige verblijfstitel alhier verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd is hem uit te zetten.
9. Het betoog van verzoeker dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van deze bevoegdheid, slaagt niet. Nu verzoeker vanaf maart 2023 geen geldige verblijfstitel heeft om in Aruba te verblijven en strafrechtelijk is veroordeeld wegens een ernstig misdrijf, heeft verweerder naar het (voorlopige) oordeel van het gerecht in redelijkheid gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de uitzetting van verzoeker te bevelen. Dat verzoeker een verlenging heeft aangevraagd van zijn verblijfsvergunning en op grond van vigerend beleid het resultaat hiervan in Aruba mag afwachten, maakt het voorgaande niet anders. Deze omstandigheid brengt immers niet zonder meer met zich dat verzoeker recht heeft op een volgende verblijfsvergunning dan wel dat hij daarvoor in aanmerking komt. Verzoeker is strafrechtelijk veroordeeld voor een ernstig misdrijf wat tot gevolg heeft dat zijn voortgezet verblijf in Aruba onwenselijk kan worden geacht. Van concreet zicht op legalisering van zijn (illegaal) verblijf in Aruba is dus geen sprake.
10. Voor zover verzoeker heeft beoogd te betogen dat de bestreden beschikking in strijd is met artikel 8 EVRM, faalt dat betoog omdat hij niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat hij meer dan de gebruikelijke banden zou hebben met zijn hier te lande verblijvende volwassen familieleden (zus en moeder).
11. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking in de bodemprocedure naar alle waarschijnlijkheid in stand zal blijven. Van onevenredig nadeel voor verzoeker als bedoeld in artikel 54 van de Lar is ook voor het overige niet gebleken. Gelet hierop is er geen grond voor schorsing van de bestreden beschikking noch voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.