ECLI:NL:OGEAA:2024:71

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
AUA202400191
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een uitzettingsbevel in het bestuursrecht

In deze uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 20 maart 2024, wordt het verzoek van een verblijvende verzoeker beoordeeld, die bezwaar heeft gemaakt tegen een uitzettingsbevel van de Minister van Justitie en Sociale Zaken. De minister had op 27 november 2023 besloten tot uitzetting, waarop de verzoeker bezwaar heeft aangetekend en het gerecht heeft verzocht om het uitzettingsbevel te schorsen totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Tijdens de zitting op 21 februari 2024, waar zowel de verzoeker als de minister vertegenwoordigd waren, werd duidelijk dat de verzoeker inmiddels over een geldige verblijfsvergunning beschikte, wat de basis vormde voor de schorsing van het uitzettingsbevel. Het gerecht oordeelde dat er geen reden was om de verzoeker uit te zetten, gezien de geldige verblijfsvergunning. De rechter besloot het uitzettingsbevel te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van de verzoeker. Tevens werd de minister gelast om het door de verzoeker betaalde griffierecht terug te betalen. De uitspraak benadrukt het belang van de verblijfsstatus van de verzoeker in de beoordeling van het uitzettingsbevel en de procedurele waarborgen in het bestuursrecht.

Uitspraak

Uitspraak van 20 maart 2024
Lar nr. AUA202400191

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[Verzoeker],
verblijvend in Aruba,
hierna: verzoeker,
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN

zetelend in Aruba,
hierna: de minister,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia en D. Tromp, (DWJZ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt het gerecht de beslissing van de minister om te bevelen dat verzoeker wordt uitgezet.
1.1
Bij beschikking van 27 november 2023 heeft de minister hiertoe besloten. Verzoeker heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Hij heeft het gerecht verzocht om voor de duur van de bezwaarprocedure het uitzettingsbevel te schorsen en te bepalen dat verzoeker de bezwaarprocedure in vrijheid in Aruba mag afwachten.
1.3
De minister heeft op 20 februari 2024 producties ingediend.
1.4
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 21 februari 2024. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Beoordeling door het gerecht
2.1
Het gerecht beoordeelt het uitzettingsbevel aan de hand van de daartegen aangevoerde gronden van verzoeker. Het gerecht stelt daarbij voorop dat verzoekster bezwaar heeft gemaakt tegen het uitzettingsbevel. Het is dus nu aan de minister om zijn beslissing opnieuw te beoordelen aan de hand van de aangevoerde bezwaren. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in dit stadium (tijdens de bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding als het uitzettingsbevel zodanig gebrekkig is dat het na de heroverweging van de minister naar het oordeel van het gerecht niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven. Of dat om andere redenen de uitvoering van het uitzettingsbevel voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
2.2
Het gerecht wijst het verzoek om het uitzettingsbevel te schorsen toe. Het gerecht motiveert dit oordeel als volgt.
2.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker een aan verzoeker uitgereikte verblijfsvergunning getoond. Dat betekent dat verzoeker niet langer illegaal op Aruba is. Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder toegelicht dat zij niet op de hoogte was van deze verblijfsvergunning. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat er gelet op deze verblijfsvergunning vooralsnog dus geen reden is om verzoeker uit te zetten. Verweerder heeft tijdens de zitting toegezegd een en ander uit te zoeken. Tijdens de zitting is vervolgens besproken dat bij een mogelijke intrekking van het uitzettingsbevel door verweerder, verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening kan intrekken.
2.4
Gemachtigde van verzoeker heeft het Gerecht bij email van 5 maart 2024 bericht dat hij van de gemachtigde van verweerder niets meer heeft vernomen na de zitting. Namens verzoeker heeft hij het gerecht verzocht alsnog een voorlopige voorziening uite te spreken. Gemachtigde van verweerder heeft per mail van 6 maart 2024 aangegeven akkoord te gaan met het uitspreken van een voorlopige voorziening.
2.5
Gelet op het feit dat verzoeker beschikt over een geldige verblijfstitel, ziet het Gerecht aanleiding om het uitzettingsbevel te schorsen tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar van verzoeker heeft beslist. Verweerder dient in zijn heroverweging van het uitzettingsbevel de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning te betrekken.
Conclusie en gevolgen
3. Het gevolg van deze uitspraak is dat verzoeker niet kan worden uitgezet tot zes weken nadat op zijn bezwaar tegen het uitzettingsbevel is beslist.
4. Voor een veroordeling in de door verzoeker gemaakte proceskosten bestaat in een voorzieningenprocedure geen wettelijke grondslag. Het gerecht gelast verweerder om het door verzoeker betaalde griffierecht terug te betalen.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek toe;
- schorst het uitzettingsbevel van 27 november 2023 tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker tegen het uitzettingsbevel;
- gelast verweerder om het door appellant gestorte griffierecht ad Afl. 25,- terug te betalen.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S. Lanshage, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.