ECLI:NL:OGEAA:2024:69

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
AUA202302110
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van een Colombiaanse burger en de rechtsgeldigheid van de opgelegde periode van niet-toelating

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een uitzettingsbevel van de Minister van Justitie en Sociale Zaken. De appellant, een Colombiaanse burger, was sinds 3 april 2016 zonder geldige verblijfstitel in Aruba en had een asielaanvraag die op 1 juni 2022 was afgewezen. Op 30 juli 2022 werd hij uitgezet met een periode van niet-toelating van 84 maanden, die later door de minister werd gewijzigd naar 60 maanden. De appellant betwistte de rechtmatigheid van de uitzetting en de opgelegde periode van niet-toelating, stellende dat hij voldeed aan de voorwaarden voor een vergunning tot tijdelijk verblijf en dat er zicht was op legalisatie van zijn verblijfsstatus. Het gerecht oordeelde dat de minister bevoegd was om de uitzetting te bevelen, gezien het illegale verblijf van de appellant en het feit dat zijn aanvragen voor vergunningen niet waren goedgekeurd. De rechter concludeerde dat de periode van niet-toelating van 60 maanden correct was, en dat er geen gronden waren voor een kortere periode. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 10 januari 2024
Lar nr. AUA202302110

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

verblijvende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 30 juli 2022 heeft verweerder de uitzetting van appellant bevolen. Daarbij is aan appellant een periode van niet toelating opgelegd van 84 maanden. Hiertegen heeft appellant op 10 augustus 2022 bezwaar gemaakt.
Bij beslissing van 10 mei 2023 (bestreden beslissing) heeft verweerder voornoemd bezwaar, ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellant op 20 juni 2022 beroep ingesteld bij dit gerecht, door indiening van een pro-forma beroepschrift. Appellant heeft bij aanvullend beroepschrift, ingediend op 23 juni 2023, de gronden waarop zijn beroepschrift berust, aangevuld.
Verweerder heeft op 30 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 25 oktober 2023, waar appellant is verschenen bij zijn voornoemde gemachtigde en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld nadere stukken over te leggen. Van deze gelegenheid hebben partijen gebruik gemaakt, door indiening van nadere stukken op 30 oktober 2023 en 2 november 2023.
De uitspraak is hierna bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd, dat appellant sedert 3 april 2016 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef, dat zijn asielaanvraag bij beschikking van 1 juni 2022 is afgewezen, en dat het illegale verblijf van appellant niet door het Land behoeft te worden gedoogd. Aan appellant kan dus een periode van niet terugkeer worden opgelegd van 60 maanden, aldus verweerder.
1.2
Appellant kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft daartoe – samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd, dat deze beslissing in strijd is met de beleidsinstructie van de Dimas en het Toelatingshandboek 2023 wat betreft de zgn. uitlandigheidsvereiste, nu hij ten tijde van het uitzettingsbevel een positieve verklaring voor toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt had gekregen en had voldaan aan de betalingsopdracht van Dimas. Er bestond dus zicht op legalisatie van zijn verblijfsstatus, zodat hij zonder een rechtmatige basis is uitgezet. Aldus appellant. Ter zitting heeft appellant nog aangevoerd – samengevat – dat verweerder niet bevoegd is om hem een periode van niet-toelating op te leggen, maar dat hij deze slechts dient te vermelden. Het beroeps strekt tot vernietiging van de beslissing op bezwaar, zodat appellant terug mag komen naar Aruba.
Het geschil
2. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift heeft kunnen komen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
3.1
Appellant, geboren te Colombia op 6 mei 1999 en van Colombiaanse nationaliteit, is op 4 maart 2016 als toerist Aruba binnengekomen, met een toegestane verblijfsduur van 30 dagen.
3.2
Op 18 oktober 2021 heeft de directeur
Departamento di Progreso Laboral(DPL) een notificatie brief aan appellant afgegeven, inhoudende dat appellant in de functie van sporter is vrijgesteld van de toetsing van de toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt, en dat hij als vergunningsplichtige een aanvraag moet indienen bij de Dimas.
3.3
Op 19 november 2021 heeft appellant een (digitale) aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om als sportcoach en sporter werkzaam te zijn. De leges en retributies (ad Afl. 165,-) heeft appellant op 23 december 2021 voldaan.
3.4
Bij beschikking van 1 juni 2022 is de asielaanvraag van appellant afgewezen.
3.5
Op 20 juli 2022 heeft de minister van Arbeid, Energie en Integratie een positieve verklaring toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt in de functie van “food and beverage inventory clerk” bij Kombucha Enterprises VBA, aan appellant afgegeven.
3.6
Op 30 juli 2022 werd appellant aangehouden als verdachte van het in het bezit hebben van een vuurwapen. Appellant is vervolgens overgedragen aan de Guarda Nos Costa.
3.7
Bij bevelschrift van 30 juli 2022 heeft verweerder de uitzetting van appellant bevolen. Daarbij is een periode van niet-toelating van vierentachtig maanden opgelegd.
3.8
Op 2 augustus 2022 heeft appellant een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om als “food and beverage inventory clerk” werkzaam te zijn bij Kombucha Enterprises VBA.
3.9
Op 4 augustus 2022 is aan appellant voorlopige toelating tot Aruba (VTA) verleend met als garantiehouder de Sportvereniging San Nicolas. De VTA is diezelfde dag ingetrokken.
3.1
Op 10 augustus 2022 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend tegen het uitzettingsbevel.
3.11
Bij uitspraak van 28 september 2022 (AUA202202621) is het verzoek van appellant ex artikel 54 van de Lar, strekkende tot schorsing van het uitzettingsbevel en het treffen van een voorlopige voorziening, in die zin dat appellant een beslissing op voornoemd bezwaarschrift hier te lande mag afwachten, afgewezen.
3.12
Appellant is op 30 september 2022, uitgezet.
3.13
Bij de bestreden beslissing heeft verweerder voornoemd bezwaar ongegrond verklaard. De periode van niet-toelating is door verweerder daarbij gewijzigd naar zestig maanden.
3.14
Bij beschikking van 19 augustus 2023 heeft de minister belast met vreemdelingen- en integratiebeleid kennelijk de laatste vergunningsaanvraag van appellant (om als “food and beverage inventory clerk” te mogen werken) afgewezen.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Landsverordening instelling ministeries 2022 (Lim) betreffen de aangelegenheden die tot de zorg van het ministerie van Justitie en Sociale Zaken behoren onder andere: de grensbewaking.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Lim betreffen de aangelegenheden die tot de zorg van het ministerie van Arbeid, Energie en Integratie behoren onder andere: het vreemdelingen- en integratiebeleid.
4.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het vierde lid 4 worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde periode wordt bepaald. Ter uitvoering hiervan is het Toelatingsbesluit 2009 ingevoerd.
4.3
Ingevolge artikel 1 aanhef van het Toelatingsbesluit 2009 wordt onder de Minister verstaan: de minister, belast met vreemdelingenzaken- en integratiebeleid.
4.4
Ingevolge artikel 11, eerste lid van het Toelatingsbesluit 2009 worden bij regeling van de Minister de normen vastgelegd voor het bepalen van de periode gedurende welke een toelatingsplichtige als bedoeld in artikel 10, niet tot Aruba wordt toegelaten. Ter uitvoering hiervan is de ministeriele regeling ter uitvoering van de artikelen 11, eerste lid, en 17, derde lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (AB 2009 no. 72) ingevoerd.
4.5
Ingevolge artikel 1 van de ministeriele regeling ter uitvoering van de artikelen 11, eerste lid, en 17, derde lid, van het Toelatingsbesluit 2009, bedraagt de periode van niet-toelating na een beslissing tot uitzetting -voor zover hier van belang-:
a. bij overschrijding van de geldigheidsduur van de verblijfstitel of de vergunning tot tijdelijk verblijf van:
- 1 tot en met 12 maanden: 18 maanden;
- 13 tot en met 18 maanden: 24 maanden;
- 19 tot en met 24 maanden: 30 maanden;
- 25 tot en met 30 maanden: 36 maanden;
- 31 tot en met 36 maanden: 42 maanden;
- 37 tot en met 42 maanden: 48 maanden;
- 43 tot en met 48 maanden: 54 maanden;
- meer dan 48 maanden: 60 maanden.
De beoordeling
5. In dit geval staat vast dat appellant sinds 3 april 2016, na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn toeristisch verblijf, zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef. Verweerder was derhalve bevoegd om appellant, met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu, uit te zetten.
6.1
Volgens appellant had verweerder geen gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid tot uitzetting, omdat appellant aan alle voorwaarden voldeed om in aanmerking te komen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf.
6.2
Dit betoog faalt. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van zijn uitzettingsbevoegdheid. Daarbij heeft verweerder mogen laten meewegen dat appellant na zijn toeristisch verblijf niet is vertrokken, dat hij vanaf op 3 april 2016 illegaal in Aruba verblijft, en dat zijn vergunnings- en asielaanvragen niet hebben geleid tot de afgifte van enige vergunning tot tijdelijk verblijf.
6.3
Verder komt aan een DPL-verklaring niet de betekenis toe die appellant daaraan wenst te verbinden. Dat de minister van Arbeid, Energie en Integratie een positieve verklaring heeft afgegeven voor toelating van appellant tot de Arubaanse arbeidsmarkt, brengt niet zonder meer met zich dat hij ook gehouden is om aan appellant een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen. Daarvoor is immers nodig dat appellant aan alle voorwaarden voor de afgifte van een dergelijke vergunning voldoet. Dat ten tijde van het uitzettingsbevel zicht op legalisatie van de verblijfsstatus van appellant bestond, zoals door hem betoogd, is dus niet gebleken. Dit klemt te meer nu vast staat dat appellant de aanvraag voor een vergunning tot verblijf om als “food and beverage inventory clerk” te mogen werken pas heeft ingediend nadat zijn uitzetting reeds was bevolen, en deze aanvraag inmiddels door de minister van Arbeid, Energie en Integratie is afgewezen.
7.1
Wat betreft de periode van niet-toelating, overweegt het gerecht als volgt.
Appellant heeft de geldigheidsduur van zijn verblijfsstatus met ruim 77 maanden overschreden. Ingevolge de ministeriële regeling ter uitvoering van de artikelen 11, eerste lid, en 17, derde lid, van het Toelatingsbesluit 2009, bedraagt de periode van niet-toelating na een beslissing tot uitzetting bij overschrijding van de geldigheidsduur van de verblijfstitel of de vergunning tot tijdelijk verblijf van meer dan 48 maanden: 60 maanden.
7.2
Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte bij het uitzettingsbevel een periode van niet-toelating vermeld van 84 maanden. Bij de bestreden beslissing heeft verweerder deze fout evenwel gecorrigeerd en de periode van niet-toelating conform de ministeriële regeling gesteld op 60 maanden. Van redenen om aan appellant een andere (kortere) periode van niet-toelating dan 60 maanden op te leggen, is niet gebleken.
8. Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat het beroep ongegrond dient te verklaard.
9. Voor een proceskostenvergoeding is er geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, in samenwerking met M.R. de Cuba, griffier, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken op 10 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.