ECLI:NL:OGEAA:2024:64

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
AUA202302827
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie tussen partijen in Aruba

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om partneralimentatie na een echtscheiding. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, had aanvankelijk een bedrag van Afl. 2.750,- per maand gevraagd, maar heeft dit tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2024 verlaagd naar Afl. 2.000,- per maand. Het Gerecht heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op Afl. 2.100,- per maand, rekening houdend met haar uitgaven en de omstandigheden van het huishouden.

De man, aangeduid als de verweerder, heeft een inkomen dat door de vrouw op Afl. 5.500,- bruto per maand werd geschat, terwijl hij zelf stelde dat zijn inkomen Afl. 3.000,- bruto per maand bedraagt. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de man in staat is om een bijdrage te leveren aan de behoefte van de vrouw, en heeft zijn bruto inkomen op Afl. 4.500,- per maand vastgesteld, inclusief opnames uit de onderneming.

Uiteindelijk heeft het Gerecht bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage tot levensonderhoud moet betalen van Afl. 1.220,- per maand, met ingang van de datum van de uitspraak. De voorlopige partneralimentatie die eerder was toegekend, blijft van kracht tot de definitieve echtscheiding is ingeschreven. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Beschikking van 8 april 2024
behorend bij EJ nr. AUA202302827
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak tussen:
[Verzoekster],
wonende in Aruba,
VERZOEKSTER, hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
tegen:
[Verweerder],
wonende in Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen: de man,
gemachtigde: de advocaat S.M. Paesch,

1.HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1
Het eerdere verloop van de procedure blijkt uit de beschikking van dit Gerecht van 11 december 2023, waarin onder meer de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de behandeling van het verzoek om partneralimentatie is aangehouden.
1.2
De verdere procedure blijkt uit:
 de producties van de man, ingediend op 21 februari 2024,
 de producties van de vrouw, ingediend op 21 februari 2024,
 de nadere producties van de vrouw, ingediend op 26 februari 2024,
 de mondelinge behandeling ter zitting van 26 februari 2024, waar partijen in persoon bijgestaan door hun gemachtigden zijn verschenen,
 de spreekaantekeningen namens de vrouw,
 de spreekaantekeningen namens de man met nadere producties.
1.3
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

Partneralimentatie
2.1
Aan de orde is nog het verzoek van de vrouw om vaststelling van een door de man te betalen bedrag aan partneralimentatie. Aanvankelijk verzocht de vrouw een bedrag van Afl. 2.750,- per maand, tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2024 heeft zij haar verzoek verminderd tot Afl. 2.000,- per maand.
2.2
Bij de beoordeling van een verzoek om parteralimentatie moet rekening worden gehouden met:
  • i) de behoefte van de alimentatiegerechtigde (dit is het bedrag dat de alimentatiegerechtigde nodig heeft om in zijn of haar levensonderhoud te kunnen voorzien);
  • ii) de behoeftigheid (dit is de behoefte minus de inkomsten van de alimentatiegerechtigde, waarmee niet alleen met de daadwerkelijke inkomsten rekening wordt gehouden maar ook met de inkomsten die de alimentatiegerechtigde in redelijkheid kan verwerven);
  • iii) de draagkracht van de alimentatieplichtige (dit is het bedrag dat de alimentatieplichtige, na aftrek van zijn eigen noodzakelijke lasten, kan betalen).
Het Gerecht zal de behoefte en behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man hierna achtereenvolgens beoordelen. Daarbij is een complicerende factor dat geen van partijen de gegevens heeft overgelegd waarom het Gerecht in de beschikking van 11 december 2023 vroeg (te weten een met stukken onderbouwd overzicht van hun inkomsten en uitgaven van de laatste zes maanden en een kopie van de belasting-inkomensverklaringen van de laatste drie jaren). Voor zover het Gerecht daardoor de behoefte of draagkracht niet precies kan vaststellen, komen de gevolgen daarvan voor rekening van de partij die de benodigde gegevens niet heeft aangeleverd.
Behoefte
2.3
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2024 verschillende berekeningen overgelegd, waaruit haar behoefte en draagkracht zouden moeten blijken. Het overzicht van “daadwerkelijke lasten” bevat een optelsom van de bedragen die de vrouw op dit moment maandelijks uitgeeft aan haar levensonderhoud. Dat overzicht sluit op Afl. 1.665,23 per maand. De man heeft dat overzicht niet bestreden. Het Gerecht zal daarom in beginsel aansluiting zoeken bij deze berekening van de vrouw, met inachtneming van het volgende.
2.4
In de eerste plaats heeft de vrouw de kosten voor electra, water en Setar gedeeld door drie, omdat zij het huis op dit moment deelt met haar moeder en een volwassen zoon van partijen. Omdat vast staat dat die zoon op dit moment bezig is met de bouw van een eigen huis en vervolgens weer op zichzelf gaat wonen, ziet het Gerecht geen aanleiding om bij het bepalen van de behoefte van de vrouw langdurig rekening te houden met de bijdrage die de zoon nu levert in de kosten van het huishouden. Die kosten moeten dus door twee worden gedeeld in plaats van door drie. Daarnaast heeft de vrouw een p.m.-post opgenomen voor grondbelasting, terwijl vast staat dat zij die wel moet betalen. Tot slot moet bij het bepalen van de behoefte zoveel mogelijk worden aangeknoopt bij de mate van welstand die tijdens het huwelijk bestond. De vrouw heeft zich gemotiveerd uitgelaten over de welstand waarin partijen leefden, en heeft ook gewezen op een overzicht dat de man heeft opgesteld van de uitgaven van partijen in 2023. De man heeft de uitgaven (van partijen samen) in dit overzicht becijferd op Afl. 4.000,- per maand.
2.5
Met inachtneming van het voorgaande zal het Gerecht de behoefte van de vrouw in redelijkheid vaststellen op Afl. 2.100,- per maand.
Behoeftigheid
2.6
Vervolgens moet worden bepaald in welk gedeelte van de behoefte de vrouw zelf kan voorzien. Vast staat dat de vrouw tijdens het huwelijk werkte in de rijschool van de man, maar dat zij daarvoor (behalve een paar maanden in 2023) geen salaris ontving. Ook is duidelijk geworden dat het, gelet op de slechte verstandhouding tussen partijen, niet wenselijk is dat de vrouw haar werkzaamheden bij de rijschool voortzet. Bij het bepalen van de (mogelijke) eigen inkomsten van de vrouw kan dus geen rekening worden gehouden met het salaris dat de vrouw enkele maanden heeft ontvangen voor haar werkzaamheden bij de rijschool. Gebleken is dat de vrouw inkomen geniet uit haar eenmanszaak Art & Bags by [verzoekster]. Volgens de man kan de vrouw daarmee volledig in haar eigen inkomsten voorzien, maar daarmee is het Gerecht het niet eens. De vrouw heeft – onder overlegging van haar aanslagen BBO/BAVP/BAZV – aangetoond dat zij in de maanden maart tot en met december 2023 een omzet heeft behaald van Afl. 9.440,- en dat zij daarover Afl. 633,80 aan belasting verschuldigd was. Haar inkomen bedroeg daarmee Afl. 8.806,-. Dat komt neer op (Afl. 8.806,- gedeeld door 10 =) Afl. 880,- per maand. De vrouw heeft weliswaar betoogd dat haar inkomen aanzienlijk lager is, maar dat heeft zij niet uitgelegd en zij heeft – anders dan het Gerecht haar had opgedragen – ook geen inkomensgegevens van voor maart 2023 in het geding gebracht. Het Gerecht gaat daarom uit van het gemiddelde van de inkomensgegevens waarover zij wél beschikt. De behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man komt daarmee op (Afl. 2.100 – Afl. 880 =) Afl. 1.220,- per maand.
Draagkracht
2.7
Tot slot moet worden beoordeeld of de man in staat is te voorzien in de behoeftigheid van de vrouw. Partijen zijn het allereerst niet eens over de vraag met welk inkomen van de man rekening moet worden gehouden. Volgens de vrouw moet rekening worden gehouden met het inkomen van Afl. 5.500,- bruto per maand, dat de man volgens een verklaring van HM Financial & Tax Consultant in 2018 ontving. De man betoogt dat moet worden uitgegaan van een inkomen uit onderneming van Afl. 3.000,- bruto per maand, omdat hij zijn inkomen als gevolg van de corona-crisis heeft moeten verlagen. Dat laatste is niet gebleken: weliswaar blijkt uit de overgelegde jaarrekeningen van de rijschool wel dat de man zichzelf een salaris van Afl. 3.000,- per maand toekent, maar dat was ook in 2019 al het geval. Dat had dus met corona niets te maken.
2.8
De vrouw heeft tijdens de zitting op 26 februari 2024 verklaard dat partijen – naast het inkomen van de man – regelmatig privéuitgaven vanuit de onderneming betaalden, en dat heeft de man niet bestreden. Dat dit zo was, blijkt ook uit de jaarrekeningen van de rijschool: in die jaarrekeningen is een forse rekening-courantschuld van de man opgenomen. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat partijen voor hun levensonderhoud niet alleen afhankelijk waren van het salaris dat de man zichzelf toekende, maar dat zij ook uitgaven vanuit de onderneming bekostigden. Het Gerecht gaat ervan uit dat niets eraan in de weg staat dat de man dit blijft doen, om zo te voorzien in de (aanvullende) behoefte van de vrouw. De man heeft immers niets gesteld waaruit zou kunnen blijken dat het niet langer mogelijk of verantwoord is om bedragen aan de onderneming te onttrekken. Het Gerecht gaat daarom in redelijkheid uit van een bruto inkomen van de man van Afl. 4.500,- per maand, waarbij een deel het salaris van de man betreft en een gedeelte opnames in rekening-courant.
2.9
Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair bedrag aan kosten voor levensonderhoud van de man van Afl. 1.400,- en huurlasten van Afl. 800,- per maand (bepaald is immers dat de man de woning moet verlaten).
Het Gerecht ziet geen aanleiding om rekening te houden met de door de man opgevoerde aflossing aan Island Finance van Afl. 1.120,- per maand. De vrouw heeft die schuld betwist, en de man heeft desgevraagd niet duidelijk kunnen maken waaraan hij het bedrag dat hij stelt te hebben geleend heeft besteed. Deze schuld heeft – als hij bestaat – daarom geen voorrang op de onderhoudsbijdrage die de man aan de vrouw moet betalen. Dit betekent dat de man ruimschoots in staat moet worden geacht te voorzien in de aanvullende behoefte van de vrouw van Afl. 1.220,- per maand.
Slotsom
2.1
Het Gerecht zal in het licht van het voorgaande bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage tot haar levensonderhoud moet betalen van Afl. 1.220,- per maand.
Ingangsdatum
2.11
In de beschikking van 11 december 2023 is aan de vrouw een voolopige partneralimentatie toegekend. Deze verplichting blijft van kracht tot het moment van deze beschikking en de man moet dus over de periode tussen 15 december 2023 en vandaag Afl. 2.000,- per maand aan de vrouw betalen, voor zover hij dat nog niet heeft gedaan. Ervan uitgaande dat de echtscheiding inmiddels is ingeschreven moet de man met ingang van vandaag Afl. 1.120,- per maand aan de vrouw betalen. Als de echtscheiding nog niet definitief is, blijft de voorlopige partneralimentatie doorlopen.
Proceskosten
2.11
Omdat partijen met elkaar getrouwd zijn geweest, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.

3.DE BESLISSING

Het gerecht:
kent aan de vrouw toe een uitkering tot levensonderhoud ten laste van de man van Afl. 1.220,- per maand, met ingang van de dag heden en onder de voorwaarde dat de echtscheiding tot stand is gekomen,
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Brandt, rechter in dit gerecht, ter zitting van maandag 8 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.