ECLI:NL:OGEAA:2024:62

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
AUA202304243
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake Lob-verzoek en dwangsom voor niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker, wonend in Aruba, heeft een beroep ingesteld tegen de Minister van Arbeid, Energie en Integratie wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift. Dit bezwaarschrift was ingediend tegen het niet tijdig beslissen op een verzoek op grond van de Landsverordening Openbaarheid van Bestuur (Lob). Het Gerecht had eerder, op 30 augustus 2023, bepaald dat de minister binnen twee maanden een beslissing moest nemen op het bezwaar, met een dwangsom van Afl. 500,- per dag voor elke dag dat hij in gebreke bleef, tot een maximum van Afl. 15.000,-. Ondanks deze uitspraak heeft de minister geen beslissing genomen, wat aanleiding gaf voor verzoeker om opnieuw een verzoek in te dienen op basis van artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de minister niet heeft voldaan aan eerdere uitspraken en dat verzoeker nog steeds geen reële beslissing heeft ontvangen op zijn bezwaarschrift. Het Gerecht heeft de minister opgedragen om binnen twee maanden na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen, wederom onder het opleggen van een dwangsom van Afl. 500,- per dag, met een maximum van Afl. 15.000,-. Het Gerecht heeft benadrukt dat het indienen van Lob-verzoeken door verzoeker niet automatisch als misbruik van recht kan worden aangemerkt, tenzij er bewijs is van kwade trouw of dat de verzoeken geen redelijk doel dienen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om procedures te stroomlijnen.

Uitspraak

Uitspraak van 22 mei 2024
Lar nr. AUA202304243

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoeker],

Wonend in Aruba,
VERZOEKER,
Procederend in persoon
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 30 augustus 2023 (LAR AUA202301140) heeft het Gerecht bepaald dat verweerder binnen twee maanden een beslissing dient te nemen op het bezwaar van verzoeker. Daarbij is bepaald dat verweerder een dwangsom aan verzoeker verbeurt van Afl. 500,- voor elke dag dat hij in gebreke blijft om na bovengenoemde termijn een beslissing op bezwaar te nemen, met een maximum van Afl. 15.000,-.
Op 7 december 2023 heeft verzoeker een herhaald verzoek op grond van artikel 53 van de Lar ingediend.
Verweerder heeft enkele producties in geding gebracht, maar geen verweerschrift ingediend.
Het Gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2024, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. V.M. Emerencia.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Op 19 april 2022 heeft verzoeker een verzoek ingediend op grond van de Landsverordening Openbaarheid van Bestuur bij het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van Aruba te Den Haag via het emailadres
info@arubahuis.nlom
“openbaarmaking van de notulen van de Rijksministerraad over de afgelopen twee jaar, waarbij de Gevolmachtigd Minister van Aruba zich heeft ingezet voor Arubanen in Nederland en dienst heeft gedaan als ambassadeur.”
1.2
Tegen het uitblijven van een beschikking op dit verzoek heeft verzoeker op 17 juni 2022 bezwaar gemaakt, welk bezwaar is gezonden aan
info@arubahuis.nlen
Bid@aruba.gov.aw.
1.3
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft verzoeker op 19 augustus 2022 beroep ingesteld bij het Gerecht.
1.4
Bij uitspraak van 21 december 2022 (Lar nr. AUA202202717) heeft het Gerecht onder andere bepaald dat verweerder binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een reële beslissing dient te nemen op het bezwaar van verzoeker.
1.5
Op 29 maart 2023 heeft verzoeker een verzoek op grond van artikel 53 van de Lar ingediend.
1.6
Bij uitspraak van 30 augustus 2023 (Lar nr. AUA202301140) heeft het Gerecht bepaald dat verweerder binnen twee maanden gevolg dient te geven aan de uitspraak van dit Gerecht van 21 december 2022, in die zin dat hij een beslissing neemt op het bezwaar van verzoeker van 17 juni 2022, en bepaald dat verweerder aan verzoeker een dwangsom verbeurt van Afl. 500,- voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om een beslissing op het bezwaar te nemen tot een maximum van Afl. 15.000,-.
1.7
Op 7 december 2023 heeft verzoeker een herhaald verzoek op grond van artikel 53 van de Lar ingediend.
Het wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 51 van de Lar neemt het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk een nieuwe beslissing met inachtneming van de uitspraak van de rechter, indien de uitspraak strekt tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing, tenzij artikel 47, vierde lid, is toegepast.
2.2
Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Lar kan, indien het bestuursorgaan niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet aan artikel 51, de wederpartij bij het Gerecht een verzoek indienen tot toekenning van een vergoeding ten laste van het Land dan wel een verzoek om het bestuursorgaan te verplichten alsnog gevolg te geven aan de uitspraak. Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kan bij de beslissing op dit verzoek worden bepaald dat het bestuursorgaan aan de wederpartij een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft aan de beslissing te voldoen.
De standpunten van partijen
3.1
Verzoeker voert aan dat nog immer geen uitvoering is gegeven aan de uitspraak van het Gerecht van 21 december 2022, dat de bij uitspraak van 30 augustus 2023 opgelegde dwangsom is ‘volgelopen’ en dat die dwangsom geen afdoende financiële prikkel is gebleken om verweerder te bewegen tot het alsnog nemen van een beslissing op het bezwaarschrift. Hij verzoekt het Gerecht daarom verweerder te gelasten alsnog die beslissing te nemen, onder oplegging van een dwangsom van Afl. 1.000.- per dag.
3.2
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat tijdige besluitvorming wordt gefrustreerd door de wijze waarop verzoeker Lob-verzoeken doet. Voor deze zaak is allereerst van belang dat een verzoek om informatie dat wordt toegezonden aan een info-adres in Nederland niet kan worden aangemerkt als een aan verweerder gericht Lob-verzoek. Verzoeker dient verzoeken in per mail, ook als elektronische berichtenverkeer niet is opengesteld. Soms stuurt hij eenzelfde verzoek aan verschillende mailadressen. Ook de door verzoeker per mail ingediende bezwaarschriften tegen niet tijdig beslissen op inleidende verzoeken worden per mail ingediend. Verzoeker is er door verweerder eerder bij brief van 8 september 2022 op gewezen dat het Bureau Interne Diensten (BID) geen Lob-verzoeken via e-mail aanneemt. Toch volhardt verzoeker in zijn handelwijze. De wijze van handelen en procederen door verzoeker heeft tot gevolg dat verweerder voor het eerst bekend raakt met het Lob-verzoek en met het bezwaarschrift als beroep wordt ingesteld bij het Gerecht tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
Tot de modus operandi van verzoeker behoort ook het stelselmatig procederen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op Lob-verzoeken en op bezwaarschriften tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op die verzoeken, om vervolgens over te gaan tot het instellen van beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift en het doen van (herhaalde) verzoeken op grond van artikel 53 Lar. Verweerder is van oordeel dat deze handelwijze van verzoeker misbruik van recht oplevert als bedoeld in artikel 3:13 BW. Daarbij is van belang dat verzoeker zowel op eigen naam Lob-verzoeken doet en als gemachtigde en het aantal verzoeken om overheidsinformatie dat door verzoeker wordt ingediend. Alleen al op eigen naam heeft verzoeker in de periode van 2020 tot en met 2023 ongeveer 32 Lob-verzoeken ingediend bij verweerder en ongeveer 18 bij de minister van Arbeid, Energie en Integratie. Vanwege dit samenstel van omstandigheden verzoekt verweerder het Gerecht om het verzoek van verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren.
De beoordeling
4. Het Gerecht stelt vast dat ten tijde van het sluiten van het onderzoek in deze zaak verweerder nog immer niet op het bezwaar van verzoeker heeft beslist. Daarmee staat vast dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van dit Gerecht van 21 december 2022 en evenmin aan de uitspraak van het Gerecht van 30 augustus 2023.
De omstandigheid dat het Gerecht reeds bij uitspraak van 30 augustus 2023 op een verzoek in de zin van artikel 53 Lar heeft beslist, en dat de daarbij opgelegde dwangsom inmiddels is volgelopen en – zo is het Gerecht ter zitting duidelijk geworden – aan verzoeker is uitbetaald, brengt niet mee dat daarmee de verplichting tot nakoming van genoemde uitspraak is komen te vervallen, voor zover verweerder daarbij is opgedragen (alsnog) een reële beslissing te nemen op het bezwaar van verzoeker. Een herhaald verzoek om nakoming, mits binnen een redelijke termijn, is daarom mogelijk. Het herhaalde verzoek van 7 december 2023 is niet onredelijk laat ingediend.
5. Met betrekking tot het betoog van verweerder dat verzoeker in zijn (herhaald) verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens misbruik van recht overweegt het Gerecht als volgt.
5.1
Op grond van artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, deze niet inroepen voor zover hij deze misbruikt. Op grond van het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of ingeval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Op grond van artikel 15 van hetzelfde boek vindt artikel 13 toepassing buiten het vermogensrecht voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, brengen deze artikelen met zich dat de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich daarom tegen inhoudelijke behandeling van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel dat misbruik van een bevoegdheid omvat en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van dat rechtsmiddel.
5.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob) kan een ieder de minister schriftelijk verzoeken om informatie, neergelegd in documenten. Bij een verzoek op grond van deze bepaling hoeft de indiener van het Lob-verzoek geen belang te stellen. Dit laat echter onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Lob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Omdat misbruik van recht zich kan voordoen als een in de Lob gegeven bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Lob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van de Lob heeft plaatsgevonden.
5.3
Voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist, aangezien met de niet-ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op effectieve toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dergelijke zwaarwichtige gronden zijn onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Een veelvuldig beroep op door de overheid geboden faciliteiten, zoals onder de Lob, levert in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Maar daar zijn grenzen aan. Het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, kan - in combinatie met andere omstandigheden, waaronder het procesgedrag - bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
5.4
Ter beoordeling van de vraag of in dit geval het verzoek wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. Het indienen van grote(re) aantallen Lob-verzoeken door verzoeker legt een administratieve last op bestuursorganen, in dit geval met name de beide ministers die belast zijn met vreemdelingenzaken in brede zin (internationale bescherming, vergunningverlening, bewaring, uitzetting etc.). Het aantal door verzoeker op eigen naam ingediende Lob-verzoeken bedraagt, volgens verweerder, in de jaren 2020 tot en met 2023, ongeveer 50, ongeveer 12-13 verzoeken gemiddeld per jaar. Die verzoeken hebben betrekking op tal van onderwerpen die raken aan de vreemdelingenpraktijk in brede zin, het terrein waarop verzoeker als juridisch adviseur actief is. Onbekend is hoeveel Lob-verzoeken verzoeker heeft gedaan bij genoemde ministers als gemachtigde van zijn cliënten, waaronder veel vreemdelingen. De thans beschikbare informatie over de aantallen Lob-verzoeken van verzoeker rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is van kwade trouw en misbruik van recht c.q. van de bevoegdheid Lob-verzoeken te doen en rechtsmiddelen in te dienen tegen niet tijdig beslissen. Dat kan anders liggen als uit aanvullende informatie zou blijken dat verzoeker als gemachtigde van vreemdelingen grote(re) aantallen Lob-verzoeken doet die geen redelijk doel dienen. Daarbij valt onder meer te denken aan het vragen naar bestuurlijke informatie of documenten die reeds openbaar zijn.
5.5
Verweerder hekelt ook het aantal bezwaar- en beroepsprocedures dat door verzoeker wordt gevoerd. Verzoeker kan echter niet worden verweten gebruik te maken van de mogelijkheid die de Lar biedt om bezwaar te maken tegen de fictieve weigering te beslissen op Lob-verzoeken en/of beroep in te stellen tegen de fictieve weigering te beslissen op ingediende bezwaarschriften, als tijdige besluitvorming door het betrokken bestuursorgaan uitblijft. Evenmin kan verzoeker worden tegengeworpen dat – als verweerder zich niet houdt aan een uitspraak van het Gerecht - hij verzoeken doet op grond van artikel 53 Lar om nakoming van die uitspraken af te dwingen. De betrokken bestuursorganen kunnen de betaling van schadevergoeding, waaronder proceskosten, en dwangsommen voorkomen door tijdig te beslissen. Voor die tijdige besluitvorming is wel nodig dat een Lob-verzoek op de juiste plek binnen de overheidsorganisatie binnenkomt en als zodanig kan worden herkend.
6. Ter voorlichting aan partijen merkt het Gerecht daarom nog op dat de tijdige besluitvorming kan worden bevorderd door gebruik te maken van de mogelijkheden die de Lob biedt. Zo bepaalt artikel 2, tweede lid, van de Lob dat de minister, belast met administratieve zaken nadere regels kan stellen omtrent de wijze van indiening van verzoeken om informatie, alsmede omtrent de wijze waarop de informatie wordt verstrekt. Op basis van deze bepaling kunnen regels worden gesteld over een – al dan niet – verplicht te gebruiken formulier voor het indienen van Lob-verzoeken en over een (centraal) meldpunt voor Lob-verzoeken. Ook kan in een regeling worden bepaald of Lob-verzoeken via de elektronische weg kunnen worden ingediend en, zo ja, bij welk emailadres. Indien wordt bepaald dat Lob-verzoeken uitsluitend langs schriftelijke weg kunnen worden ingediend, kan een daarvoor bestemd adres (of: postbus) worden vermeld. Dit kan helpen voorkomen dat Lob-verzoeken worden gericht aan tal van e-mailadressen en bij allerlei diensten of instanties, werkzaam voor of onder de verantwoordelijkheid van de betrokken bestuursorganen. Bij centrale intake kunnen verzoeken om (algemene) informatie (beter) worden onderscheiden van Lob-verzoeken. In een regeling kan tevens worden opgenomen dat een verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document dient te vermelden, waarover hij informatie wenst te ontvangen. Indien een verzoek te algemeen is geformuleerd, of onvoldoende duidelijk is, kan het bestuursorgaan de verzoeker vragen zijn verzoek te preciseren binnen een daarbij te stellen termijn. Ook dat kan in een regeling worden uitgewerkt. Indien precisering of opheldering uitblijft kan een verzoek buiten behandeling worden gelaten. Ook als de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van informatie over een bestuurlijke aangelegenheid of als het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft, kan het bestuursorgaan besluiten het verzoek niet te behandelen.
Overheidsorganen die worden geconfronteerd met grote(re) aantallen Lob-verzoeken kunnen verder overwegen de verstrekking van informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daarvan, in het belang van een goed en democratisch bestuur, (meer) actief openbaar te maken. Verder kan het de tijdige (primaire) besluitvorming ten goede komen om bij verzoeken die niet voor toewijzing in aanmerking komen, te werken met gestandaardiseerde beslissingen waarin kort wordt aangegeven om welke reden(en) genoemd het verzoek niet kan worden gehonoreerd. Daarmee kunnen procedures tegen fictieve weigeringen worden voorkomen, die een groot beslag leggen op de (schaarse) capaciteit van bestuur en bestuursrechter.
7. Wat betekent dit alles voor het onderhavige verzoek?
7.1
Omdat verzoeker nog geen reële beslissing heeft mogen ontvangen op zijn bezwaarschrift van 17 juni 2022 en verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de hiervoor genoemde uitspraken van het Gerecht van 21 december 2022 en 30 augustus 2023 ziet het Gerecht aanleiding om verweerder nogmaals op te dragen die beslissing te nemen binnen een termijn van twee maanden na dagtekening van deze uitspraak, dat wil zeggen uiterlijk 22 juli 2024.
7.2
Het Gerecht ziet op dit moment geen aanleiding tot het verhogen van de op te leggen dwangsom. Het Gerecht zal daarom aan de opdracht om alsnog een inhoudelijk besluit te nemen wederom een dwangsom verbinden van Afl. 500.- per dag met een maximum van Afl. 15.000.-. Daarbij gaat het Gerecht er van uit dat verweerder thans in staat moet zijn aan de opdracht te voldoen en verbeurte van een dwangsom te voorkomen.

BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
- bepaalt dat verweerder
binnen twee maandenna dagtekening van deze uitspraak gevolg dient te geven aan de uitspraak van dit Gerecht van 21 december 2022 (AUA202202717) en van 30 augustus 2023 (AUA202301140) door alsnog een reële beslissing te nemen op het bezwaar van verzoeker van 17 juni 2022;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom aan verzoeker verbeurt van Afl. 500,- voor elke dag dat hij in gebreke blijft om na bovengenoemde termijn van twee maanden een beslissing op bezwaar te nemen, met een maximum van Afl. 15.000,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit Gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.