In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stond een verdachte, een militair, terecht voor het veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van alcohol. De zaak werd op 18 april 2024 behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.J. Tromp. De officier van justitie, mr. W.E.M. van Erp, eiste een gevangenisstraf van één jaar en ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar, naast schadevergoeding aan de benadeelde partij. De tenlastelegging omvatte onder andere het rijden onder invloed van alcohol en roekeloos rijgedrag, wat zou hebben geleid tot de dood van een ander.
Het Gerecht oordeelde dat de Nederlandse strafwet van toepassing was op de verdachte, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechter stelde vast dat de opsporingsambtenaren van het Korps Politie Aruba niet bevoegd waren om het alcoholonderzoek uit te voeren, waardoor het bewijs niet kon worden gebruikt.
Uiteindelijk sprak het Gerecht de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de beschuldigingen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, en de kosten van de verdediging werden op nihil vastgesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 2 mei 2024 door rechter mr. E.M.D. Angela, bijgestaan door Y.G. Wilsoe, in aanwezigheid van de griffier.