ECLI:NL:OGEAA:2024:41

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
AUA202300981
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling aanbetaling auto door twee ondernemingen na ontbinding leaseovereenkomst

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Paesch, terugbetaling van een aanbetaling van Afl. 5.000 voor een auto, die hij had gedaan in het kader van een leaseovereenkomst. Eiser had op 26 mei 2021 een leaseovereenkomst ondertekend, maar deze werd ontbonden omdat de auto niet geleverd kon worden. Eiser had in totaal Afl. 4.600 aan aanbetalingen gedaan, waarvan Afl. 400 al was terugbetaald door gedaagde sub 2. Gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2, beide vertegenwoordigd door mr. E.E. Rosenstand, voerden verweer en stelden dat de leaseovereenkomst niet bevoegdelijk was gesloten en dat de aanbetaling niet aan hen verschuldigd was. Het Gerecht oordeelde dat er een rechtsgeldige overeenkomst was ontstaan tussen eiser en gedaagde sub 2, die de aanbetaling moest terugbetalen. Het Gerecht oordeelde ook dat gedaagde sub 1 de aanbetaling aan eiser moest terugbetalen, omdat zij erkende Afl. 3.000 van eiser te hebben ontvangen. Het Gerecht wees de vorderingen van eiser toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en veroordeelde gedaagden in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 20 maart 2024
Behorend bij A.R. AUA202300981 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Naam eiser],
te Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. S.M. Paesch,
tegen:

1.[Naam V.B.A.],

te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [GEDAAGDE SUB 1],
gemachtigde: de advocaat mr. E. E. Rosenstand,
en

2.[Naam V.B.A.],

te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde sub 2],
gemachtigde: de advocaat mr. E. E. Rosenstand.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 17 maart 2023 met producties 1 t/m 12;
- de conclusie van antwoord van [GEDAAGDE SUB 1] van 21 juni 2023;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] van 21 juni 2023;
- de conclusie van repliek van [eiser] van 15 november 2023;
- de conclusie van dupliek van [GEDAAGDE SUB 1] van 7 februari 2024;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde sub 2] van 7 februari 2024.
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 26 mei 2021 heeft [eiser] een “vehicle lease to own agreement” ondertekend met betrekking tot de (operational) lease van een [merk auto] met bouwjaar 2020. In de overeenkomst staat dat [eiser] de auto gedurende 73 maanden zal leasen tegen betaling van Afl. 1.000 per maand, waarbij [eiser] na betaling van de laatste termijn eigenaar wordt van de auto. In de overeenkomst is ook bepaald dat [eiser] een aanbetaling moet doen van Afl. 5.000. De overeenkomst is opgesteld op het briefpapier van [gedaagde sub 2]. Als “lessor” staat in de overeenkomst de naam [naam lessor] (hierna: [lessor]). [lessor] staat in de overeenkomst ook genoemd als “sales person”. De overeenkomst is niet getekend door de lessor of door de sales person.
2.2
Op 27 mei 2021 heeft [eiser] een bedrag van Afl. 1.000 gestort op de rekening van [naam persoon] (hierna: [persoon]) met als omschrijving “Car deposit – [model auto]-[gedaagde sub 2] – [naam eiser]”. Op dezelfde dag heeft hij ook een tweede keer Afl. 1.000 overgemaakt naar de rekening van [persoon] met als omschrijving “Second deposit – Car [model auto] – [naam eiser]”.
2.3
Op 27 september 2021 is een nieuwe “vehicle lease to own agreement” getekend, dit maal op briefpapier van [GEDAAGDE SUB 1]. De overeenkomst heeft betrekking op dezelfde auto als de eerdere overeenkomst. De overeenkomst is getekend door [eiser] en voor [GEDAAGDE SUB 1] door haar directeur [naam directeur]. [directeur] is ook de directeur van [gedaagde sub 2].
2.4
Op 28 september 2021 heeft [eiser] een bedrag van Afl. 3.000 overgemaakt op de rekening van [GEDAAGDE SUB 1] met als omschrijving “[naam eiser]-[model auto] deposit [NAAM EISER] –[MODEL AUTO] DEPO SIT”.
2.5 [
GEDAAGDE SUB 1] heeft een invoice afgegeven, gericht aan [eiser], waarop staat dat [eiser] Afl. 5.000 heeft betaald als aanbetaling voor de auto.
2.6
Op een bepaald moment werd duidelijk dat de buitenlandse leverancier van de auto de auto niet kon leveren, waardoor [GEDAAGDE SUB 1] niet kon voldoen aan haar verplichting de auto aan [eiser] ter beschikking te stellen. Naar aanleiding daarvan is op 2 december 2021 op briefpapier van [gedaagde sub 2] een “refund form agreement” opgesteld. In deze overeenkomst staat dat de leaseovereenkomst wordt ontbonden. Vervolgens is bepaald:
- Whereas, [GEDAAGDE SUB 2] declares to refund the deposit amount of
Afl. 5000in a period of 15 to 30 business days as agreed upon.
(…)
Both parties agrees that the Vehicle Lease to Own Agreement is terminated TODAY on
December 2nd, 2021.
2.8
Op 11 november 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] [GEDAAGDE SUB 1] gesommeerd om de aanbetaling van Afl. 5.000 (vermeerderd met rente en kosten) aan [eiser] terug te betalen. Vervolgens heeft de gemachtigde van [eiser] op 28 december 2022 aan zowel [GEDAAGDE SUB 1] als [gedaagde sub 2] een sommatie gestuurd. Naar aanleiding daarvan heeft [gedaagde sub 2] diezelfde dag een bedrag van Afl. 400 aan [eiser] betaald.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert dat het Gerecht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt om aan [eiser] Afl. 4.600 te betalen;
b. [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt om aan Island Finance Afl. 375 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen;
c. [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt om de wettelijke rente te betalen;
d. [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
eiser] legt – naar het Gerecht begrijpt – aan zijn vordering ten grondslag dat hij een aanbetaling van Afl. 5.000 heeft gedaan die moet worden terugbetaald, omdat de leaseovereenkomst is ontbonden.
3.3 [
GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Zij voeren allereerst aan dat de leaseovereenkomst niet bevoegdelijk namens [gedaagde sub 2] is gesloten. Daarbij heeft [eiser] de aanbetaling op de bankrekening van [persoon] gestort, zodat hij niet [gedaagde sub 2] maar [persoon] moet aanspreken tot terugbetaling daarvan. De “refund form agreement” is volgens [gedaagde sub 2] onjuist, omdat [gedaagde sub 2] niets aan [eiser] verschuldigd was. Daarnaast ontbreekt op die overeenkomst de handtekening van [eiser]. [GEDAAGDE SUB 1] erkent dat zij Afl. 3.000 van [eiser] heeft ontvangen en trekt hieruit de conclusie dat zij – gelet op de terugbetaling die [gedaagde sub 2] heeft gedaan – nog hoogstens Afl. 2.600 aan [eiser] moet betalen.
3.4
Het Gerecht zal, voor zover nodig, hierna nader ingaan op de standpunten van partijen.

4.DE BEOORDELING

4.1
Omdat [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] twee afzonderlijke ondernemingen zijn, zal het Gerecht per onderneming beoordelen of de vorderingen kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.2 [
gedaagde sub 2] voert – als het Gerecht het goed begrijpt – het volgende verweer
i. [persoon] en [lessor] waren geen werknemers van [gedaagde sub 2] en waren dus ook niet bevoegd om de leaseovereenkomst namens [gedaagde sub 2] te sluiten. De betaling aan [persoon] kan om dezelfde reden niet worden aangemerkt als een betaling aan [gedaagde sub 2].
ii. De “refund form agreement” is onjuist, omdat [gedaagde sub 2] niets aan [eiser] verschuldigd was. Als de betaling van Afl. 2.000 aan [persoon] al als een betaling aan [gedaagde sub 2] kan worden aangemerkt, hoeft [gedaagde sub 2] hoogstens Afl. 2.000 aan [eiser] terug te betalen. Bovendien heeft [eiser] de “refund form agreement” niet ondertekend.
4.3
Het Gerecht is van oordeel dat dit verweer niet opgaat, en wel om de volgende reden.
4.4
Wat er ook zij van de stellingen over de totstandkoming van de leaseovereenkomst: in de “refund form agreement” is bepaald dat [gedaagde sub 2] (in verband met de beëindiging van de leaseovereenkomst) de aanbetaling aan [eiser] zou terugbetalen. [gedaagde sub 2] heeft niet betwist dat zij deze toezegging aan [eiser] heeft gedaan. Daarmee is tussen [gedaagde sub 2] en [eiser] een rechtsgeldige overeenkomst ontstaan. Of [eiser] de “refund form agreement” al dan niet heeft ondertekend (waarbij het Gerecht opmerkt dat op de kopie die zij heeft ontvangen wél een handtekening van [eiser] te zien is) is in dit verband niet relevant. Ook een mondelinge afspraak is immers rechtsgeldig. Ook is niet van belang of de leaseovereenkomst al dan niet rechtsgeldig met [gedaagde sub 2] is gesloten, of de aanbetaling aan [gedaagde sub 2] ten goede is gekomen en dat [eiser] vervolgens een leaseovereenkomst met [GEDAAGDE SUB 1] is aangegaan. [gedaagde sub 2] heeft in de “refund form agreement” toegezegd een bedrag van Afl. 5.000 aan [eiser] te betalen. Deze toezegging moet zij nakomen.
4.5
Omdat [gedaagde sub 2] al Afl. 400 aan [eiser] heeft terugbetaald, zal zij worden veroordeeld het nog resterende bedrag van Afl. 4.600 te betalen.
Ten aanzien van [GEDAAGDE SUB 1]
4.6
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser] en [GEDAAGDE SUB 1] op 27 september 2021 een leaseovereenkomst hebben gesloten. Vast staat ook dat in die overeenkomst is bepaald dat [eiser] een borgsom / aanbetaling moest betalen van Afl. 5.000. [GEDAAGDE SUB 1] heeft erkend dat zij een aanbetaling van Afl. 3.000 heeft ontvangen van [eiser]. Anders dan [GEDAAGDE SUB 1] heeft betoogd, betekent dit echter niet dat zij alleen dit bedrag aan [eiser] hoeft terug te betalen. [GEDAAGDE SUB 1] heeft immers door middel van het afgeven van de invoice verklaard dat zij Afl. 5.000 heeft ontvangen van [eiser]. Daaruit kan worden afgeleid dat de eerdere betaling van [eiser] van Afl. 2.000 (die hij betaalde naar aanleiding van de leaseovereenkomst op het briefpapier [gedaagde sub 2]) ook aan [GEDAAGDE SUB 1] ten goede is gekomen. Gelet op het feit dat [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] aan elkaar zijn gelieerd (zij hebben immers beide dezelfde directeur) is dat ook niet vreemd.
4.7
Omdat de leaseovereenkomst is ontbonden en niet in geschil is dat [eiser] de aanbetaling niet langer verschuldigd is, moet [GEDAAGDE SUB 1] de aanbetaling aan [eiser] terugbetalen. Gelet op het feit dat [gedaagde sub 2] al Afl. 400 aan [eiser] heeft terugbetaald, kan [eiser] [GEDAAGDE SUB 1] slechts aanspreken op betaling van Afl. 4.600. Dat heeft [eiser] ook erkend. [GEDAAGDE SUB 1] zal daarom worden veroordeeld om dit bedrag te betalen.
Hoofdelijkheid?
4.8 [
GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld tot betaling van hetzelfde bedrag. Omdat [eiser] geen hoofdelijke veroordeling heeft gevorderd, kan die hoofdelijkheid ook niet worden uitgesproken. Dat neemt niet weg dat [eiser] (vanzelfsprekend) slechts eenmaal aanspraak kan maken op het toegewezen bedrag. Dat betekent dat de ene onderneming niet meer hoeft te betalen, als de andere onderneming de vordering van [eiser] al heeft betaald.
Wettelijke rente
4.9 [
eiser] heeft de wettelijke rente over zijn vordering gevorderd vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift. [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] hebben daartegen geen verweer gevoerd, zodat dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.10 [
eiser] heeft tot slot gevorderd dat [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld om Afl. 375 aan buitengerechtelijke kosten te betalen aan Island Finance. [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] hebben ook tegen dit gedeelte van de vordering geen verweer gevoerd. Als onweersproken staat dus vast dat namens [eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden en dat daarvoor een vergoeding moet worden betaald. De hoogte van de gevorderde kosten komt bovendien overeen met het toepasselijke liquidatietarief. [eiser] heeft echter niet uitgelegd waarom de buitengerechtelijke kosten moeten worden betaald aan Island Finance. De vergoeding zal daarom aan hem worden toegekend.
De proceskosten
4.11 [
GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] worden in het ongelijk gesteld en zullen daarom worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op Afl. 1.380, welk bedrag als volgt is opgebouwd:
- Afl. 450 aan griffierecht;
- Afl. 430 aan explootkosten;
- Afl. 500 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief 2).
4.12
De nakosten, waarop [eiser] ook aanspraak maakt, worden toegewezen op de manier zoals in de uitspraak wordt weergegeven.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
veroordeelt [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] om aan [eiser] een bedrag van Afl. 4.600 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2023 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] om aan [eiser] een bedrag van Afl. 375 te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van de procedure, die tot de datum van deze uitspraak aan de kant van [eiser] worden begroot op Afl. 1.380;
veroordeelt [GEDAAGDE SUB 1] en [gedaagde sub 2] in de nakosten van Afl. 250 (als dit vonnis niet wordt betekend) of Afl. 400 (als dit vonnis wel wordt betekend);
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 20 maart 2024 in aanwezigheid van de griffier.