ECLI:NL:OGEAA:2024:37

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
AUA201000004
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van verduisterd bedrag door erfgenaam na overlijden werknemer

In deze civiele procedure vorderde de werkgever, [bedrijf], terugbetaling van een bedrag dat door de werknemer, [erflater], in de periode van januari 2008 tot april 2010 zou zijn verduisterd. De werknemer was op staande voet ontslagen op 16 juni 2010 en had het ontslag in kort geding aangevochten, maar dit was zowel in eerste aanleg als in hoger beroep afgewezen. Na het overlijden van [erflater] op 14 januari 2019, werd de procedure voortgezet door haar erfgenaam, [gedaagde]. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft deskundigen benoemd om de omvang van de verduistering vast te stellen. Het deskundigenrapport concludeerde dat [erflater] een bedrag van Afl. 587.964,99 had verduisterd, wat door het Gerecht werd bevestigd. [gedaagde] betwistte de conclusies van het deskundigenrapport, maar het Gerecht oordeelde dat hij onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn bezwaren. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld om het verduisterde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 juni 2010, aan [bedrijf] te betalen, evenals de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 24 januari 2024.

Uitspraak

Vonnis van 24 januari 2024
Behorend bij A.R. AUA201000004 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Naam eiser] H.O.D.N. [Naam bedrijf],
te Aruba,
EISER, hierna ook te noemen: [bedrijf],
gemachtigde: mr. R. Marchena,
tegen:
[Naam gedaagde], in zijn hoedanigheid van erfgenaam van [Naam erflater],
te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.J. Steward.

1.DE PROCEDURE

1.1
Op 13 november 2019 heeft het Gerecht een tussenvonnis gewezen. Daarna heeft het Gerecht de volgende processtukken ontvangen:
- het deskundigenrapport van 23 augustus 2022;
- de akte van [bedrijf] van 24 augustus 2022 met een verzoek om uitstel;
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] van 16 november 2022 met één productie;
- de conclusie na deskundigenbericht / akte uitlating van [bedrijf] van 23 augustus 2023.
1.2
Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.DE ZAAK IN HET KORT

2.1
Deze procedure is in 2010 ingeleid en sindsdien zijn verschillende tussenvonnissen gewezen. Om ervoor te zorgen dat dit vonnis zelfstandig leesbaar is, volgt eerst een korte samenvatting van de relevante feiten en de eerdere beslissingen van het Gerecht.
2.2
Mevrouw [Naam erflater] (hierna: [erflater]) heeft tussen november 1994 en juni 2010 als administratief medewerkster gewerkt voor [bedrijf]. Het werk van [erflater] hield onder meer in dat zij checks en cash geld, bestemd voor [bedrijf], moest afstorten op de bankrekeningen van [bedrijf]. [bedrijf] heeft [erflater] op 16 juni 2010 op staande voet ontslagen omdat zij in de periode tussen januari 2008 en april 2010 geld van [bedrijf] zou hebben gestolen of verduisterd. In kort geding heeft [erflater] het ontslag aangevochten, maar haar vorderingen zijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep afgewezen.
2.3
In deze procedure vordert [bedrijf] dat [erflater] wordt veroordeeld om Afl 668.045,76 aan haar te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2010. [erflater] heeft betwist dat zij geld heeft gestolen of verduisterd. Zij heeft aangevoerd dat zij regelmatig opdracht kreeg om opgenomen bedragen af te geven aan de moeder van de eigenaar van [bedrijf], omdat die moeder vaak geld voorschoot aan het bedrijf. Ook zou contant geld zijn gebruikt om bedrijfskosten van [bedrijf] te betalen.
2.4
Bij strafvonnis van 17 april 2014 is [erflater] vrijgesproken van de haar ten laste gelegde verduistering in dienstbetrekking bij [bedrijf].
2.5
Het Gerecht heeft [bedrijf] bij tussenvonnis van 17 november 2014 opgedragen te bewijzen dat [erflater] onrechtmatig heeft gehandeld door tijdens haar dienstverband checks van [bedrijf] niet (volledig) te deponeren bij de bank en dat zij daarmee een bedrag van Afl. 668.045,76 heeft verduisterd. Vervolgens zijn op verzoek van [bedrijf] vier getuigen gehoord.
2.6
In een tussenvonnis van 24 augustus 2016 heeft het Gerecht geoordeeld dat [bedrijf] er in is geslaagd te bewijzen dat [erflater] checks van [bedrijf] niet (volledig) heeft gedeponeerd bij de bank en geld heeft verduisterd. Bij tussenvonnis van 7 december 2016 heeft het Gerecht deskundigen benoemd met de opdracht onderzoek te doen naar de hoogte van het bedrag dat [erflater] zich in de periode van 2006 tot en met 2010 heeft toegeëigend.
2.7
Op 14 januari 2019 is [erflater] overleden. Daarop is de procedure geschorst (artikel 185 Rv). [gedaagde] heeft het Gerecht bericht dat hij de enige erfgenaam is van [erflater] en dat hij de procedure op zijn eigen naam wil voortzetten (artikel 187 Rv). Het Gerecht heeft daarop bij tussenvonnis van 13 november 2019 beslist dat het geschil wordt voorgezet door [gedaagde].

3.DE VERDERE BEOORDELING

De hoogte van het bedrag dat [erflater] heeft verduisterd
3.1
De deskundigen hebben op 23 augustus 2022 gerapporteerd. Hun onderzoeksbevindingen zijn – samengevat – de volgende:
[bedrijf] hield bankrekeningen aan bij Aruba Bank en bij CMB.
De bankrekening bij Aruba Bank werd grotendeels gebruikt voor de inkomsten en voor opnames van contant geld.
De bankrekening bij CMB werd regelmatig aangevuld met contante stortingen, met van derden ontvangen checks en met girale betalingen.
Van de rekening bij Aruba Bank vonden jaarlijks tussen de 60 en 140 contante opnames plaats door middel van een check. Op de bankafschriften werd dan het bijbehorende checknummer vermeld, en op de “stub” (het gedeelte van de check dat achterblijft in het checkboek) werd opgeschreven wat het doel was van de contante opname. De meeste omschrijvingen op de “stubs” bevatten een verwijzing naar CMB. Daaruit leiden de deskundigen af dat de opnames bedoeld waren om de opgenomen gelden te storten op de CMB-rekening.
Op de CMB-rekening vonden geregeld stortingen plaats met de omschrijving “Current Account Deposit”.
De deskundigen hebben een overzicht gemaakt van contante opnames van de rekening bij Aruba Bank, waaraan niet een aansluitende contante storting bij CMB kon worden gerelateerd.
Gebleken is dat niet alle contante opnames vanaf de rekening bij Aruba Bank (geheel) zijn gestort op de CMB-rekening.
De deskundigen hebben onderzoek gedaan naar de discrepanties. Daarbij hebben zij er rekening mee gehouden dat [bedrijf] drie scheepvaartagenten contant betaalde in US dollars, waarvoor zij door middel van een check contant geld opnam van haar rekening bij Aruba Bank. De contante opnames voor de betalingen van scheepvaartagenten stonden als zodanig vermeld in de omschrijving op de “stubs”.
Op basis van het onderzoek van de deskundigen kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat in de periode juli 2006 tot en met april 2010 een bedrag van Afl. 587.964,99 niet op de CMB-rekening is gestort.
3.2 [
bedrijf] heeft in haar conclusie na deskundigenbericht laten weten dat zij het eens is met de bevindingen van de deskundigen.
3.3 [
gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het deskundigenbericht ondeugdelijk is, omdat de deskundigen niets hebben gedaan met zijn commentaar op het concept-rapport. Ook vindt [gedaagde] dat de conclusies van de deskundigen niet kunnen worden gedragen door de (volgens [gedaagde] zeer beperkte) onderzoekshandelingen die de deskundigen hebben verricht.
3.4
Het Gerecht stelt voorop dat het deskundigenrapport is opgesteld naar aanleiding van een opdracht van het Gerecht. Dit betekent dat het deskundigenrapport in beginsel geldt als uitgangspunt voor de verdere beoordeling van deze zaak. Dat is alleen anders, als sprake is van zwaarwegende bezwaren tegen de inhoud of wijze van totstandkoming van het rapport. Hiervan is onder meer sprake wanneer het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Naar het oordeel van het Gerecht is van zo’n situatie geen sprake. Het Gerecht legt dat hierna uit.
3.5
Voor wat betreft de
wijze van totstandkomingvan het deskundigenrapport leidt het Gerecht uit het rapport af dat de deskundigen (zoals het Gerecht hen ook had opgedragen) een concept rapportage aan partijen hebben gestuurd en hen in de gelegenheid hebben gesteld op- en aanmerkingen op het concept te maken. Van die mogelijkheid hebben partijen ook gebruik gemaakt. De (toenmalige) advocaat van [gedaagde] heeft bij haar reactie nog stukken gevoegd uit het dossier van de strafzaak. Naar aanleiding van de reactie van [gedaagde] en de daarbij gestuurde stukken, hebben de deskundigen een registeraccountant verzocht om nader in te gaan op twee specifieke kwesties. Vervolgens hebben de deskundigen hun definitieve rapport ingediend. In die definitieve rapportage zijn de deskundigen (in hoofdstuk 6 van het deskundigenrapport) uitgebreid ingegaan op het commentaar van [gedaagde] op het concept rapport en op de ingestuurde stukken. Ook is de reactie van de geraadpleegde registeraccountant als bijlage bij het deskundigenrapport gevoegd (bijlage 6.4-I). Daarmee hebben de deskundigen voldaan aan de opdracht die hen gegeven was. Zij hebben het beginsel van hoor en wederhoor in acht genomen en hebben gemotiveerd gereageerd op het commentaar van [gedaagde]. Dat de reactie van [gedaagde] de deskundigen niet tot een andere conclusie heeft gebracht, maakt – anders dan [gedaagde] lijkt te suggereren – niet dat het rapport ondeugdelijk is.
3.6
De volgende vraag is dan of het deskundigenrapport qua
inhoudovertuigend is. Het Gerecht is van oordeel dat dit het geval is en dat [gedaagde] zijn kritiek op de inhoud van het rapport onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij stelt het Gerecht twee zaken voorop.
3.7
In de eerste plaats wijst [gedaagde] in reactie op zijn deskundigenrapport veelvuldig op het feit dat [erflater] door de strafrechter is vrijgesproken en op de motivering van de strafrechter van die vrijspraak. Zoals het Gerecht in zijn tussenvonnis van 24 augustus 2016 overwoog, betekent die vrijspraak niet dat de vorderingen van [bedrijf] in deze civiele zaak moeten worden afgewezen. Het Gerecht moet de stellingen die partijen in deze procedure hebben ingenomen beoordelen en tot een oordeel komen op basis van de stukken die deze procedure zijn ingediend. Op stukken die niet in het procesdossier zitten (bijvoorbeeld onderdelen van het strafdossier die niet zijn overgelegd) kan het Gerecht geen acht slaan.
3.8
In de tweede plaats geldt dat het, gelet op hetgeen het Gerecht in 3.4 overwoog, op de weg van [gedaagde] ligt om gemotiveerd te stellen op welke punten het deskundigenrapport wat hem betreft onjuist is, of op welke punten de deskundigen hun conclusies onvoldoende hebben onderbouwd. [gedaagde] heeft er op gewezen dat de administratie van [bedrijf] zich onder [bedrijf] bevindt en lijkt daaraan de conclusie te verbinden dat niet van hem kan worden verlangd dat hij aan de hand van die administratie stellingen inneemt. Uit de bijlagen bij het deskundigenbericht leidt het Gerecht echter af dat ook [gedaagde] beschikt over dat gedeelte van de administratie van [bedrijf] waarop de deskundigen hun bevindingen hebben gebaseerd. Dit betekent dat [gedaagde] in de gelegenheid was om die administratie aan een kritische inspectie te onderwerpen en om gemotiveerde stellingen in te nemen over de punten waarop de deskundigen volgens [gedaagde] de plank misslaan. Bij die stand van zaken kan [gedaagde] niet volstaan met het innemen van de algemene stelling dat de deskundigen onvoldoende diepgaand hebben onderzocht welk bedrag [erflater] van [bedrijf] heeft ontvreemd. Hij zal – aan de hand van de stukken – zelf moeten onderbouwen waarom het onderzoek onvoldoende was en dat een diepgravend onderzoek zou hebben geleid tot een andere conclusie.
3.9
Het Gerecht is van oordeel dat [gedaagde] zijn stelling dat de conclusies van de deskundigen niet kunnen worden gevolgd, onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Het Gerecht legt dat hieronder uit, waarbij het de volgorde van de verwijten van [gedaagde] (in par. 4 van zijn conclusie na deskundigenbericht) aanhoudt.
Ad a.
3.10 [
gedaagde] heeft betoogd dat niet duidelijk is over welke stukken de deskundigen precies beschikten. Dat kan het Gerecht niet volgen. Uit de bijlagen 3.3-I, 3.3-VI en 3.3-XII van de rapportage blijkt welke informatie de deskundigen hebben ontvangen. Uit bijlage 3.3-XV blijkt dat de deskundigen ook de reactie van [gedaagde] op het concept-rapport en de daarbij gevoegde bijlagen hebben ontvangen. Daarmee is voldoende inzichtelijk op welke stukken de deskundigen hun bevindingen hebben gebaseerd.
Ad b.
3.11
Volgens [gedaagde] is ook onduidelijk op welke manier de deskundigen hebben gecontroleerd of de informatie die zij van [bedrijf] hebben ontvangen, juist is. Het gaat [gedaagde] (zo begrijpt althans het Gerecht) dan met name om de omschrijvingen op de “stubs”, waaruit de deskundigen afleiden dat bedragen van de rekening bij Aruba Bank zijn opgenomen met het doel te worden gestort op de rekening bij CMB. Ook hebben de deskundigen volgens [gedaagde] ten onrechte geen interesse getoond in relevante stukken uit het strafdossier, terwijl [gedaagde] heeft aangeboden die aan te deskundigen toe te sturen.
3.12
Hoewel [gedaagde] gelijk heeft dat de deskundigen niet uitgebreid uitleggen hoe zij de verkregen informatie op juistheid hebben getoetst, leidt dat niet tot het oordeel dat de rapportage onvoldoende inzichtelijk is. [gedaagde] heeft – terwijl dat wel op zijn weg lag – nagelaten te onderbouwen dat de door [bedrijf] overlegde informatie niet klopt. Ook heeft hij niet (al dan niet aan de hand van het strafdossier) onderbouwd dat en om welke reden de bevindingen van de deskundigen onjuist zijn. Ook op dit punt heeft [gedaagde] zijn kritiek op het deskundigenrapport dus onvoldoende onderbouwd.
Ad d.
3.13 [
gedaagde] wijst er verder op dat [bedrijf] in de jaren 2006 tot en met 2010 verlieslijdend was, zodat er geen contant geld beschikbaar was dat [erflater] kon verduisteren. In hun rapportage (op pagina 15) hebben de deskundigen het verschil tussen kasstromen en winst en verlies uiteengezet, waarna zij verduidelijken dat het feit dat [bedrijf] verlies leed niet betekent dat er geen geld kon worden verduisterd. Daarbij komt dat de registeraccountant, die de deskundigen in het kader van hun onderzoek hebben geraadpleegd, heeft geconstateerd dat [bedrijf] juist verlies leed, omdat zij de niet gestorte bedragen heeft afgeboekt. Naar aanleiding van de conclusies van de deskundigen had van [gedaagde] mogen worden verwacht dat hij zijn standpunt dat de deskundigen onterecht tot hun conclusie zijn gekomen, nader zou onderbouwen. Dat heeft hij nagelaten.
Ad c., e., f. en g.
3.14 [
gedaagde] betoogt daarnaast dat de deskundigen onvoldoende aandacht hebben besteed aan het strafvonnis, waarin is overwogen dat “blijkens de winst- en verliesrekeningen over de jaren 2006 t/m 2010 de totale bedrijfskosten vele malen groter [waren] dan alleen de betalingen aan de vrachtbedrijven en niet duidelijk [is] geworden of ook nog andere bedrijfskosten contant werden betaald.” Ook meent [gedaagde] dat de deskundigen ten onrechte hebben nagelaten onderzoek te doen naar zijn stelling dat de niet afgestorte bedragen zijn gebruikt om bedrijfskosten mee te betalen. Volgens [gedaagde] konden de deskundigen niet volstaan met het vergelijken van het bedrag aan verzilverde Aruba Bank checks met het bedrag dat op de CMB-rekening is gestort.
3.15
Het Gerecht vindt ook deze kritiek onvoldoende onderbouwd. Op verzoek van de deskundigen heeft een registeraccountant nader onderzoek gedaan naar de bedrijfskosten van [bedrijf], in welk verband de registeraccountant ook heeft gesproken met de accountant van [bedrijf]. Naar aanleiding van een analyse van de winst- en verliesrekeningen van [bedrijf] heeft de registeraccountant geconcludeerd dat er geen directe aanleiding is te vermoeden dat de niet gestorte gelden zijn gebruikt om bedrijfskosten te betalen. Kortom: er is onderzoek gedaan naar de bewering van [gedaagde] dat er met het ontbrekende geld bedrijfskosten zijn betaald, maar de deskundigen hebben geen aanknopingspunten gevonden dat die bewering klopt. Bij die stand van zaken lag het op de weg van [gedaagde] om zijn stelling dat de deskundigen het bij het verkeerde eind hebben omdat het niet afgestorte geld wel degelijk is gebruikt om kosten van [bedrijf] mee te betalen, te onderbouwen. Dat heeft hij echter nagelaten.
Ad i.
3.16 [
gedaagde] betoogt dat de deskundigen onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar de contante betalingen aan scheepvaartagenten en de vraag of een deel van het niet afgestorte geld is gebruikt om deze scheepvaartagenten te betalen. Ook dat argument gaat niet op: als gezegd hebben de deskundigen, de geraadpleegde registeraccountant en de eigen accountant van [bedrijf] geen aanwijzingen gevonden dat bedrijfskosten van [bedrijf] zijn betaald met de niet afgestorte gelden. [gedaagde] kon daarom niet volstaan met het enkel opperen van de mogelijkheid dat het ontbrekende bedrag is gebruikt om scheepvaartagenten te betalen, maar hij had zijn stelling dat dit het geval is geweest concreet moeten onderbouwen.
Ad h., j., k. en l.
3.17 [
gedaagde] betoogt ook dat de deskundigen zich niet hebben gehouden aan de opdracht van het Gerecht, omdat zij puur hebben gefocust op het verschil tussen het geld dat is opgenomen bij Aruba Bank en het gestorte bedrag op de CMB-rekening, en dat dit niets zegt over de vraag welk bedrag [erflater] zich heeft toegeëigend. Ook hierin volgt het Gerecht [gedaagde] niet. Uit de rapportage volgt dat de deskundigen hebben onderzocht of de niet-afgestorte bedragen aan [bedrijf] ten goede zijn gekomen, dat er geen aanwijzingen zijn dat dit het geval is geweest, en dat zij daarom tot de conclusie zijn gekomen dat de niet-afgestorte bedragen door [erflater] zijn verduisterd. Als [gedaagde] meent dat deze conclusie niet juist is, had hij dat concreet moeten onderbouwen.
Tussenconclusie
3.18
Samenvattend is het Gerecht van oordeel dat [gedaagde] zijn standpunt dat het deskundigenrapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, onvoldoende heeft onderbouwd.
3.19
Vast staat dat [erflater] in de uitoefening van haar werkzaamheden geld van [bedrijf] heeft verduisterd. [Erflater] heeft aangevoerd dat zij een deel van het niet afgestorte geld heeft gegeven aan de familie van de eigenaar van [bedrijf], en dat een ander deel is gebruikt om bedrijfskosten van [bedrijf] mee te betalen. Het Gerecht heeft in zijn tussenvonnis van 24 augustus 2016 overwogen dat niet is gebleken dat [erflater] contant geld heeft afgegeven aan de zus van de eigenaar van [bedrijf], en dat de moeder werd betaald met een speciaal daarvoor uitgeschreven check. Het verweer van [erflater] dat het niet afgestorte geld is afgegeven aan de familie van de eigenaar, is daarmee verworpen. De deskundigen hebben vervolgens onderzoek gedaan naar de bewerking van [erflater] dat het niet afgestorte geld (deels) werd gebruikt voor bedrijfskosten van [bedrijf], maar hebben geen aanwijzingen gevonden dat dit inderdaad het geval is geweest. Daarmee kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [erflater] zich het niet afgestorte bedrag volledig heeft toegeëigend. Dit bedrag is door de deskundigen becijferd op Afl. 587.964,99. Het Gerecht sluit zich aan bij de bevindingen van de deskundigen.
De veroordeling van [gedaagde] als erfgenaam van [erflater]
3.2
Het bedrag dat [erflater] van [bedrijf] heeft verduisterd, moet aan [bedrijf] worden terugbetaald. [gedaagde] heeft, na het overlijden van [erflater], zonder voorbehoud laten weten dat hij de procedure op eigen naam wil voortzetten en hij heeft zich niet uitgelaten over de omvang van de nalatenschap van [erflater]. Het Gerecht gaat er daarom van uit dat [gedaagde] de nalatenschap van [erflater] zuiver heeft aanvaard. Om die reden zal [gedaagde] worden veroordeeld om het volledige bedrag dat [erflater] aan [bedrijf] schuldig was, aan [bedrijf] te betalen.
De wettelijke rente
3.21 [
bedrijf] heeft gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld wettelijke rente te betalen over het toegewezen bedrag vanaf 16 juni 2010. [gedaagde] heeft zich tegen dit gedeelte van de vordering niet verweerd, zodat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de hiervoor genoemde datum.
De proceskosten
3.22
Omdat [gedaagde] grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, zal hij worden veroordeeld in de beslag- en proceskosten. Daarbij horen ook de kosten van de deskundigen. In het vonnis van 18 januari 2017 is beslist dat beide partijen de helft van het voorschot van de deskundigen moesten betalen. Gelet op de uitkomst van deze procedure, moeten de kosten van de deskundige volledig door [bedrijf] worden betaald.
3.23
In het licht van het voorgaande worden de proceskosten, inclusief de beslagkosten, aan de zijde van [bedrijf] begroot op Afl. 51.755,65, welk bedrag als volgt is opgebouwd:
  • Afl. 2.266,65 aan beslagkosten
  • Afl. 189,00 aan explootkosten
  • Afl. 6.800,00 aan griffierecht
  • Afl. 30.000,00 aan salaris gemachtigde (7,5 punten x Afl. 4.000 (tarief 9))
  • Afl. 12.500,00 aan voorschot deskundige.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
veroordeelt [gedaagde], in zijn hoedanigheid van erfgenaam van [erflater], om aan [bedrijf] een bedrag van Afl. 587.964,99 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2010 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt [gedaagde], in zijn hoedanigheid van erfgenaan van [erflater], in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [bedrijf] worden begroot op Afl. 51.755,65;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.