ECLI:NL:OGEAA:2024:35

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
AUA202301912
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil over aandelen en franchiseovereenkomsten

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een incident tot het treffen van een voorlopige voorziening. De eiseres, een N.V. gevestigd in Aruba, had een vordering ingediend die identiek was aan een eerder afgewezen vordering in kort geding. De eiseres heeft niet onderbouwd waarom in dit incident anders geoordeeld zou moeten worden dan in het kort geding. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vordering in het incident wordt afgewezen, omdat de eiseres niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De eiseres had eerder in een kort geding vonnis van 6 februari 2023 al een veroordeling gekregen om de bedrijfsvoering van de betrokken restaurants over te nemen, wat zij niet had gedaan. De gedaagden, die de eigenaars zijn van de restaurants, hebben verweer gevoerd tegen de vorderingen van de eiseres. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiseres in het incident grotendeels dezelfde zijn als die in het kort geding, en dat er geen aanleiding is om anders te beslissen. De eiseres is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond, en de gedaagden zullen worden uitgenodigd om een conclusie van antwoord te nemen.

Uitspraak

Vonnis van 7 februari 2024
Behorend bij A.R. AUA202301912 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN HET INCIDENT TOT HET TREFFEN
VAN EEN VOORLOPIGE VOORZIENING
in de zaak van:
[Naam N.V.],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [eiseres],
eiseres in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: de advocaat mr. M.H.J. Kock,
tegen:

1.[Naam VBA sub 1],

hierna ook te noemen: [gedaagde sub 1],

2.[Naam VBA sub 2],

hierna ook te noemen: [gedaagde sub 2],

3.[Naam gedaagde sub 3],

hierna ook te noemen: [gedaagde sub 3],
allen te Aruba,
gedaagden in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigden: de advocaten mrs. A.C. Herrera en A.K.E. Henriquez.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 6 juni 2023 met producties 1 tot en met 29;
- de akte aanvulling verzoekschrift van 30 augustus 2023 met producties 30 t/m 46;
- de conclusie, houdende een incidentele vordering tot het treffen van een provisionele voorziening van 30 augustus 2023 met producties 1 tot en met 20;
- de conclusie van antwoord in het incident van 29 november 2023 met producties 1 tot en met 27.
1.2
Vervolgens is een datum voor vonnis in het incident bepaald.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Het Gerecht gaat bij de beoordeling van het incident vooralsnog uit van de volgende (kort weergegeven) feiten.
2.2 [
gedaagde sub 1] is eigenaresse van alle [Naam bedrijf A] ([BEDRIJF A]) restaurants op Aruba en van de panden waarin de restaurants gevestigd zijn. [gedaagde sub 1] houdt alle aandelen in [Naam VBA sub 1] ([VBA] Restaurant). [VBA] Restaurant heeft ter exploitatie van de [BEDRIJF A] restaurants op Aruba met [Naam bedrijf A] International Holdings een franchiseovereenkomst gesloten.
2.3 [
gedaagde sub 2] is eigenaresse van alle [Naam bedrijf B] ([BEDRIJF B]) restaurants op Aruba en van de panden waarin deze restaurants gevestigd zijn. [gedaagde sub 2] houdt de aandelen in [Naam VBA sub 2] (Burger Restaurant). Buger Restaurant heeft ter exploitatie van de [BEDRIJF B] restaurants op Aruba met [Naam bedrijf B] Corporation een franchiseovereenkomst gesloten.
2.4
Op 12 augustus 2022 hebben [gedaagde sub 1] en de heer [Naam dga], de dga van [eiseres], een “share purchase agreement” gesloten, op basis waarvan [dga] voor Afl 6.000.000 de aandelen in [VBA] Restaurant zou kopen. Op 29 september 2022 en 1 november 2022 hebben [gedaagde sub 1] en [eiseres] “amendments” ondertekend, op 4 november 2022 een “addendum” en op 5 december 2022 een “side letter”.
2.5
Op 29 augustus 2022 hebben [gedaagde sub 2] en [dga] een “share purchase agreement” gesloten, op basis waarvan [dga] voor Afl 4.000.000 de aandelen in Burger Restaurant zou kopen. Op 29 september 2022 hebben [gedaagde sub 2] en [dga] een “amendment” ondertekend, op 1 en 4 november 2022 “addendums” en op 5 december 2022 een “side letter”.
2.6
Op 21 november 2022 hebben [dga] en [eiseres] twee documenten met de titel “assigment of contract” getekend. In deze documenten heeft [dga] al zijn rechten, plichten en belangen ten aanzien van de SPA’s, de amendments en de addendums aan [eiseres] overgedragen. Beide assignments zijn voor kennisgeving en akkoord medeondertekend door [gedaagde sub 3] namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
2.7
Op grond van artikel 5 van de beide side letters van 5 december 2022 zou [eiseres] de bedrijfsvoering van de restaurants per 7 december 2022 overnemen. De koopprijs van de aandelen moest op grond van artikel 2 van de side letters uiterlijk op 31 maart 2022
(bedoeld zal zijn 31 maart 2023)worden voldaan.
2.8 [
gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben [dga] en [eiseres] bij brief van 10 december 2022 in gebreke gesteld en gesommeerd om de bedrijfsvoering van de [BEDRIJF A] en [BEDRIJF B] restaurants over te nemen. [dga] en [eiseres] hebben geen gevolg gegeven aan de sommatie.
2.9
Bij vonnis in kort geding van 6 februari 2023 heeft het Gerecht [eiseres] veroordeeld om binnen twee weken de bedrijfsvoering van de [BEDRIJF A] en [BEDRIJF B] restaurants over te nemen, op straffe van een dwangsom van Afl. 20.000 per dag(deel) met een maximum van Afl. 2.000.000. Het Gerecht heeft daarbij overwogen dat aannemelijk is dat de overeenkomsten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen en dat [eiseres] wanprestatie pleegt door de bedrijfsvoering van de restaurants niet op het afgesproken moment over te nemen.
2.10 [
dga] heeft bij aparte overeenkomsten ook een aantal bedrijfspanden waarin de [BEDRIJF A] en [BEDRIJF B] restaurants zijn gevestigd van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gekocht. Ook deze overeenkomsten zijn gevolgd door amendments en een side letter. De koopprijs van het onroerend goed bedroeg Afl. 21.000.000 en moest volgens de side letter van 5 december 2022 uiterlijk op 30 juni 2022
(bedoeld zal zijn 30 juni 2023)worden betaald.
2.11
Op 22 april 2023 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] [eiseres] gesommeerd om de koopprijs van de aandelen van Afl. 10.000.000 te betalen. [eiseres] heeft aan deze sommatie niet voldaan. Wel heeft zij een betalingsvoorstel gedaan, dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van de hand hebben gewezen.
2.12
Bij brief van 3 mei 2023 heeft [eiseres] de overeenkomsten, amendments, addendums en side letters buitengerechtelijk vernietigd.
2.13
Op 1 juni 2023 heeft het Gerecht verlof verleend om ten laste van [eiseres] conservatoir derdenbeslag te leggen onder vier banken. De vordering van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (inclusief rente en kosten) is daarbij voorlopig begroot op Afl. 40.300.000.
2.14
Vervolgens hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in kort geding gevorderd dat [eiseres] zou worden veroordeeld tot betaling van (onder andere) een voorschot op de koopsom van de aandelen en een verhoging van de dwangsom die was opgelegd in het kort geding vonnis van 6 februari 2023. In die procedure heeft [eiseres] in reconventie (onder andere) gevorderd
i. dat het Gerecht [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zou bevelen geen executiemaatregelen te treffen met betrekking tot de overeenkomsten, totdat in deze (bodem)procedure zou zijn beslist;
ii. dat het Gerecht het kort geding vonnis van 6 februari 2023 zou opschorten totdat in deze bodemprocedure zou zijn beslist.
2.15
Het Gerecht heeft bij vonnis van 6 september 2023 zowel de vorderingen in conventie als de reconventionele vorderingen (grotendeels) afgewezen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

In de hoofdzaak
3.1 [
eiseres] vordert in de hoofdzaak
a. een verklaring voor recht dat de overeenkomsten, de amendments, de addendums en de site letters van 12 augustus 2022, 29 augustus 2022, 29 september 2022, 1 november 2022, 4 november 2022 en 5 december 2022 niet tot stand zijn gekomen, dan wel zijn vernietigd en niet meer in stand zijn;
b. een verklaring voor recht dat [eiseres] niet gebonden is aan de hiervoor genoemde overeenkomsten en documenten;
c. dat het Gerecht de hiervoor genoemde overeenkomsten en documenten vernietigt of ontbindt;
d. een verklaring voor recht dat gedaagden op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn voor de schade van [eiseres], op te maken bij staat;
e. dat gedaagden worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
In het incident
3.2 [
eiseres] vordert in het incident
i. dat het gedaagden wordt verboden om de buitengerechtelijk vernietigde overeenkomsten van 12 augustus 2022, 29 augustus 2022, 29 september 2022, 1 november 2022, 4 november 2022 en 5 december 2022 en het kort geding vonnis van 6 februari 2023 uit te voeren; dan wel
ii. dat het gedaagden wordt bevolen zich te onthouden om de overeenkomsten en het vonnis uit te voeren, totdat onherroepelijk in de hoofdzaak is beslist,
een en ander op straffe van een dwangsom van Afl. 100.000 per dag(deel) dat gedaagden niet aan het vonnis in het incident voldoen.
3.3 [
eiseres] stelt ter onderbouwing van dit verzoek dat gebleken is dat gedaagden niet kredietwaardig zijn. Als [eiseres] gedurende de hoofdprocedure wordt gedwongen om betalingen te doen aan gedaagden, maar in de hoofdprocedure in het gelijk wordt gesteld, zijn haar verhaalsmogelijkheden minimaal.
3.4
Gedaagen hebben in het incident gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt – voor zover van belang – in de beoordeling ingegaan.

4.DE BEOORDELING

In het incident
4.1
Het Gerecht stelt voorop dat het oordeel in het incident een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de hoofdzaak.
4.2
De provisionele vorderingen waarover het Gerecht nu moet oordelen (zie onder 3.2) zijn grotendeels dezelfde als de vorderingen van [eiseres] waarover het Gerecht in het kort geding vonnis van 6 september 2023 heeft beslist (zie onder 2.14). In dat kort geding vonnis zijn de vorderingen van [eiseres] grotendeels afgewezen.
4.3
Anders dan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] lijken te betogen, hebben de beslissingen in het kort geding vonnis van 6 september 2023 geen gezag van gewijsde in deze procedure. De aard van het kort geding (die inhoudt dat alleen voorlopige oordelen worden gegeven en voorlopige beslissingen worden genomen) brengt mee dat een beslissing in kort geding geen gezag van gewijsde kan krijgen. Dit betekent dat [eiseres] haar vorderingen in beginsel opnieuw aan het Gerecht kan voorleggen.
4.4
Dat neemt niet weg dat van [eiseres] verlangd kan worden dat zij de stellingen die zij ten grondslag legt aan haar provisionele vordering dan wel gedegen onderbouwt, en dat zij daarbij ook uitlegt waarom het Gerecht bij wijze van voorlopige voorziening anders moet oordelen dan het recentelijk nog deed in kort geding. Dat heeft [eiseres] nagelaten. [eiseres] heeft volstaan met het indienen van dezelfde vorderingen die het Gerecht in het kort geding vonnis van 6 september 2023 al gemotiveerd heeft afgewezen, waabij [eiseres] – voor zover het Gerecht dat kan beoordelen – dezelfde stellingen heeft betrokken als in kort geding.
4.5
Bij die stand van zaken ziet het Gerecht geen aanleiding anders te beslissen dan in het kort geding vonnis van 6 september 2023. Daarbij is het volgende van belang.
4.6
Zoals het Gerecht in 4.4 van het kort geding vonnis van 6 september 2023 overwoog, zijn de overeenkomsten (en dat geldt ook voor de daarop voortbouwende amendments, addendums en side letters) onderhandse akten die geen executoriale titels opleveren, zodat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op basis van die overeenkosmten geen executiemaatregelen kunnen nemen. In deze procedure heeft [eiseres] niets aangevoerd op basis waarvan het Gerecht thans tot het (voorlopige) oordeel zou kunnen komen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] – zonder tussenkomst van de rechter – naleving van de overeenkomsten kunnen afdwingen.
4.7
Voor wat betreft de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis van 6 februari 2023 heeft het Gerecht in zijn vonnis van 6 september 2023 (onder 4.5) overwogen dat die vordering alleen kan worden toegewezen als sprake is van misbruik van (executie)bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. [eiseres] heeft weliswaar betoogd dat daarvan sprake is, maar die stelling heeft zij gebaseerd op de omstandigheid dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 24 augustus 2023 dwangsommen opeisten, terwijl zij wisten dat het Gerecht op 6 september 2023 uitspraak zou doen in het kort geding. Inmiddels is in die procedure vonnis gewezen, en zijn de vorderingen van [eiseres] (grotendeels) afgewezen. Waarom dan toch sprake is van misbruik van bevoegdheid van de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], heeft [eiseres] niet duidelijk gemaakt. Ook heeft [eiseres] niet gesteld (en is ook niet gebleken) dat het vonnis van 6 februari 2023 berust op een juridische of feitelijke misslag.
4.8
Voor zover [eiseres] nog heeft gewezen op het feit dat zij de overeenkomsten op 3 mei 2023 buitengerechtelijk heeft vernietigd, verwijst het Gerecht kortheidshalve naar de overwegingen 4.6 tot en met 4.9 van het kort geding vonnis van 6 september 2023. Ook op dit punt heeft [eiseres] niet uitgelegd waarom het Gerecht nu anders moet oordelen dan het vijf maanden geleden (eveneens bij wijze van ordemaatregel) deed.
4.9
Dit betekent dat het Gerecht de provisionele vorderingen van [eiseres] zal afwijzen.
4.10 [
eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in het incident. Die kosten worden aan de zijde van gedaagden begroot op Afl. 6.000 aan salaris gemachtigde (1 punt x tarief 11).
In de hoofdzaak
4.11
De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond. Omdat gedaagden nog geen verweer hebben gevoerd in de hoofdzaak, zal de zaak naar de rol worden verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord door gedaagden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in het incident
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van het incident, die tot de datum van uitspraak aan de kant van gedaagden worden begroot op Afl. 6.000 aan salaris van de gemachtigde, en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 6 maart 2024voor het nemen van een conclusie van antwoord door gedaagden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.