ECLI:NL:OGEAA:2024:34

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
AUA202304106
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van kort geding vordering tot ontruiming van woning wegens gebrek aan spoedeisend belang en noodzaak tot nader onderzoek

In deze zaak heeft de eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.M.E. Mohamed, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.A. Kock, met als doel de ontruiming van een woning in Aruba. De eiseres stelt dat zij als buitenechtelijk kind van de overleden erflater recht heeft op de woning, die tot de nalatenschap behoort. De gedaagde woont sinds 21 maart 2018 in de woning en heeft verweer gevoerd tegen de vordering van de eiseres. De voorzieningenrechter heeft op 7 februari 2024 geoordeeld dat de vordering van de eiseres moet worden afgewezen. De rechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, omdat de eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat er een dringende noodzaak is voor de ontruiming. Bovendien is het geschil tussen partijen complex en vereist het nader onderzoek, wat niet past binnen de kort geding procedure. De rechter heeft ook overwogen dat de eiseres niet zelf de woning wil betrekken, maar deze voor haar dochter wil gebruiken, wat de spoedeisendheid verder ondermijnt. De gedaagde heeft bovendien medische beperkingen en financiële problemen, waardoor hij niet eenvoudig een andere woning kan vinden. De rechter heeft de eiseres in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op Afl. 1.000,- voor het salaris van de gemachtigde van de gedaagde.

Uitspraak

Vonnis van 7 februari 2024
Behorend bij AUA202304106 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in het kort geding tussen:
[Naam eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed,
tegen:
[Naam gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. M.A. Kock.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ontvangen op 27 november 2023,
- de producties van mr. Kock ingediend op 18 januari 2024,
- de producties door mr. Mohamed ingediend op 18 januari 2024,
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 19 januari 2024, waaruit blijkt dat partijen bijgestaan door hun gemachtigden zijn verschenen. De gemachtigden hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. De pleitaantekeningen zijn toegevoegd aan het procesdossier.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de producties kan van het volgende worden uitgegaan.
2.2
Op 25 december 2010 is in Aruba overleden de heer [Naam erflater] (hierna te noemen: erflater).
2.3
Erflater was ten tijde van zijn overlijden weduwnaar sinds het overlijden van zijn echtgenote mevrouw [Naam echtgenote] (hierna: [echtgenote]) op 18 augustus 2004.
2.4 [
eiseres] is als buitenechtelijk kind van erflater geboren. Bij uitspraak van dit gerecht van 12 oktober 2021 is het vaderschap van erflater van [eiseres] vastgesteld.
2.5
Tot de nalatenschap van erflater behoort het onroerend goed gelegen te [adres] te Aruba (hierna: de woning).
2.6
Na het overlijden van erflater heeft mevrouw [Naam mevrouw] – met toestemming van [eiseres] – de woning bewoond tot aan haar overlijden op 3 december 2019.
2.7 [
gedaagde] woont sedert 21 maart 2018 in de woning en bewoont deze ook nu nog.
2.8
In een verklaring van erfrecht opgesteld en getekend op 12 september 2022 door notaris mr. [Naam notaris] is het navolgende vermeld:
1. Overlijden [Naam echtgenote]
Op achttien augustus tweeduizend en vier is te Aruba, haar laatste woonplaats, overleden mevrouw [Naam echtgenote] (…), hierna te noemen erflaatster.
2. (…).
3.(….)4. Testament erflaatster
Bij haar door haar overlijden van kracht geworden openbaar testament (…) , heeft erflaatster als volgt over haar nalatenschap beschikt:
“A. (…)
B. Ik legateer om af te geven bij notariele akte binnen drie maanden na mijn overlijden aan de Heer [Naam erfgename], (…): Een perceel grond gelegen te [plaats], Kadastraal bekend als (…) met het daarop gebouwde, plaatselijk bekend als “[adres]”.
C. Onder de last van voormeld legaat benoem ik tot enige erfgenamen van mijn gehele nalatenschap mijn erfgenamen volgens de wet voor de delen en op de wijze, als door de wet bij erfopvolging bij verstrek bepaald, alzo met het recht van plaatsvervulling”.
5. Vererving erflaatster
De erflaatster heeft gezien het vorenstaande bij haar overlijden als enig erfgenaam van haar gehele nalatenschap achtergelaten haar voornoemde echtgenoot, de heer [Naam echtgenoot].
6. Overlijden [echtgenoot]
(….)
10. Vererving
[echtgenoot] heeft ingevolge de wettelijke bepalingen omtrent erfrecht bij versterf van Aruba, als enige erfgename van zijn gehele nalatenschap achtergelaten zijn voornoemde dochter, mevrouw [Naam eiseres].
11. Aanvaarding
Blijkens de ten kantore van ondergetekende notaris berustende onderhandse verklaring heeft mevrouw[eiseres]verklaard de nalatenschap van [erflater] zuiver te aanvaarden.
12. Beschikkingsbevoegdheid/conclusie
Mitsdien is mevrouw[eiseres], voornoemd, bevoegd en gerechtigd tot alle daden van beheer en beschikking met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster, en derhalve bevoegd en gerechtigd om alle daartoe behorende zaken en waarden op te vorderen, in ontvangst te nemen en daardvoor rechtsgeldig kwijting te verlenen.
(…)

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiseres] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en alle dagen en uren:
a. [gedaagde] te veroordelen om uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van een in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door het gerecht te bepalen andere termijn, de door [gedaagde] betrokken woning gelegen te [adres] te ontruimen en ontruimd te houden, met al de zijnen en onder medeneming van al het zijne en ter vrije en algehele beschikking van [eiseres] te stellen,
b. alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2 [
gedaagde] heeft verweer gevoerd, strekkende tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3
Het gerecht zal hierna voor zover voor de beoordeling van belang nader ingaan op de standpunten van partijen.

4.DE BEOORDELING

4.1
In kort geding procedures moet aan de hand van het door partijen gestelde, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de op snelheid gerichte procedure, de vraag worden beantwoord of de hiervoor omschreven vorderingen van partijen in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door hen gevraagde voorzieningen gerechtvaardigd is. Het gerecht komt eerst toe aan de beantwoording van die vraag indien naar het oordeel van het gerecht sprake is van een rechtens te respecteren spoedeisend belang bij (toewijzing van) die vorderingen in de zin van het eerste lid van artikel 226 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.2
Als meest verstrekkend verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiseres] niet (in voldoende mate) heeft toegelicht waarin de dringende noodzaak tot het eigen gebruik van de woning is gelegen. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] in dat verband noch een specifieke behoefte noch een dringende reden aangevoerd. Zij heeft de woning nodig voor haar dochter.
4.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verweer slaagt. [eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en een beslissing van het gerecht in een eventuele bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat [gedaagde], zo blijkt uit de verklaring van inschrijving die door [gedaagde] als productie 1 in het geding is gebracht, sinds 21 maart 2018 in de woning woont en aldaar is ingeschreven. Voor het eerst bij schrijven van 25 november 2022 heeft [eiseres] [gedaagde] meegedeeld dat hij zonder recht of titel de woning heeft betrokken en dat [gedaagde] wordt verzocht de woning uiterlijk per 31 december 2022 te ontruimen. Niet valt in te zien waarom [eiseres], indien zij belang had bij spoedige ontruiming van de woning, heeft gewacht tot november 2023 alvorens onderhavige procedure aanhangig te maken. Dat partijen in die periode hebben getracht in onderling overleg tot een minnelijke regeling te komen, doet daar niet aan af en houdt veeleer een bevestiging in dat de spoedeisendheid ontbreekt.
De voorzieningenrechter acht daarbij tevens van belang dat [eiseres] heeft aangevoerd de woning niet zelf in gebruik te willen nemen, maar dat de woning bestemd is voor bewoning door haar dochter. Nog afgezien van het feit dat de woning dus niet voor het eigen gebruik van [eiseres] bestemd is, is tijdens de mondelinge behandeling (ook) gebleken dat de dochter van [eiseres] op dit moment een ruimte bewoont waarvoor zij per maand dient te betalen, maar waarbij niet is aangetoond dat zij deze ruimte op korte termijn dient te verlaten en daarom met spoed alternatieve woonruimte nodig heeft. [gedaagde] daarentegen heeft – onvoldoende weersproken – aangevoerd dat er op (zeer) korte termijn geen andere woonruimte voor hem beschikbaar is, dat hij medische beperkingen heeft en dat hij in het vinden van alternatieve woonruimte ook wordt beperkt door een gebrek aan financiële middelen.
Reeds om die reden dient het gevorderde te worden afgewezen.
4.4
Ook in het geval het spoedeisend belang wel zou zijn gegeven, komt de vordering van [eiseres] niet voor toewijzing in kort geding in aanmerking. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat het geschil tussen partijen zich niet beperkt tot de vraag of de woning door [gedaagde] (op korte termijn) dient te worden ontruimd. Alhoewel tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd dat [gedaagde] daaraan geen rechtsgevolgen verbindt in onderhavige procedure, speelt op de achtergrond ook mee dat door of ten behoeve van [gedaagde] kosten zijn gemaakt voor het onderhoud van de woning. Vooral is echter tussen partijen in geschil (de gevolgen van de afwikkeling van) de nalatenschap van [echtgenote]. Zo heeft [gedaagde] onder meer gesteld dat [eiseres] eerst uitvoering dient te geven aan de haar – na het overlijden van erflater – opgelegde last of verplichting uit de nalatenschap van [echtgenote] alvorens zij aanspraak kan maken op haar deel van de erfenis. Omdat erflater, die enig erfgenaam was van [echtgenote], de last van het legaat niet heeft uitgevoerd, rust op [eiseres] de verplichting alsnog uitvoering te geven aan deze last. [eiseres] verkrijgt haar recht als erfgenaam dus onder de verbindende voorwaarde dat de last ook wordt uitgevoerd. Zolang aan bedoelde last van het legaat geen uitvoering is gegeven, kan [eiseres] geen aansrpaak maken op haar erfenis, kan zij in het verlengde daarvan geen eigendomsrechten uitoefenen en daardoor ook niet de ontruiming vorderen van de woning, aldus [gedaagde]. Deze stelling van [gedaagde] hangt nauw samen met de overige geschillen tussen partijen, terwijl beoordeling van die stelling nader onderzoek vergt. Een kort geding procedure die er op is gericht binnen een korte tijd een voorlopige beslissing te geven, leent zich niet voor een dergelijk onderzoek. Ook om die reden dient kan de vordering van [eiseres] in dit geval niet slagen.
4.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
4.6 [
eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op Afl 1.000,- wegens salaris gemachtigde.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst de vordering van [eiseres] af;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op Afl. 1.000,- wegens salaris van zijn gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.