ECLI:NL:OGEAA:2024:32

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
AUA202400169
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op de rechtsgeldigheid van een arbeidsovereenkomst en loonvordering in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. V.C. Perše, een vordering ingesteld tegen de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [VBA], vertegenwoordigd door mr. E. Frins. De procedure begon met een verzoekschrift op 23 januari 2024, gevolgd door producties en een mondelinge behandeling op 20 februari 2024. Eiser stelt dat hij vanaf 24 juli 2023 als projectleider voor [VBA] heeft gewerkt, maar dat er geen schriftelijke afspraken zijn gemaakt over zijn arbeidsovereenkomst. Eiser heeft een projectovereenkomst ondertekend, gedateerd op 16 augustus 2023, waarin hij als werknemer wordt aangeduid. Eiser vordert onder andere betaling van achterstallig loon en wedertewerkstelling, terwijl [VBA] betwist dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en stelt dat de overeenkomst geantedateerd is, waardoor deze nietig zou zijn.

Het Gerecht oordeelt dat het enkele feit dat een overeenkomst is geantedateerd, niet automatisch leidt tot nietigheid. Het Gerecht concludeert dat er voldoende bewijs is dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, ondanks de geantedeerde datum. Eiser heeft loon ontvangen en er zijn premies ingehouden, wat wijst op een arbeidsovereenkomst. Het Gerecht wijst de vorderingen van eiser tot betaling van achterstallig loon toe, maar wijst de vordering tot wedertewerkstelling af, omdat eiser niet heeft onderbouwd welk belang hij daarbij heeft. [VBA] wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 6 maart 2024
Behorend bij K.G. AUA202400169
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Naam eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. V.C. Perše,
tegen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Naam VBA],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [VBA],
gemachtigde: de advocaat mr. E. Frins.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 23 januari 2024, met producties 1 t/m 7;
- de producties 1 t/m 11 van [VBA], ingekomen op 19 februari 2024;
- de nadere producties van [eiser], ingekomen op 19 februari 2024;
- de pleitaantekeningen van partijen;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van dinsdag 20 februari 2024.
1.2 [
eiser] is ter zitting verschenen bijgestaan door mr. L.J. Pieters, occuperende voor mr. Perše. Namens [VBA] was aanwezig mr. Frins, die werd vergezeld door de heer [Naam woordvoerder] (aan wie [VBA] een volmacht heeft gegeven om namens het bedrijf als woordvoerder op te treden). Partijen hebben het woord gevoerd en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
eiser] heeft vanaf 24 juli 2023, als projectleider, gewerkt voor [VBA] in verband met een bouwproject (hierna: het project) in Aruba. Partijen hebben op dat moment geen schriftelijke afspraken gemaakt over de inhoud van het werk, de manier waarop invulling zou worden gegeven aan het werk en de beloning van [eiser].
2.3
Op enig moment hebben [eiser] en de heer [Naam toenmalige directeur] (de toenmalige directeur van [VBA]) een projectovereenkomst ondertekend, waarbij met werknemer wordt bedoeld [eiser] en met werkgever [VBA]. De projectovereenkomst is gedateerd op 16 augustus 2023. Daarin staat het volgende vermeld:
“(…)
De werknemer treedt met ingang van 24 juli 2023 in dienst bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van het project in de functie van project leider. (…).”
2.4
In de projectovereenkomst is bepaald dat [eiser] een loon verdient van Afl. 363,- per dag, onder aftrek van de wettelijke inhoudingen. Het loon wordt telkens aan het einde van de loon betalingsperiode (
quincena) uitbetaald.
2.5
Bij brief van 25 november 2023 heeft de heer [Naam directeur] (directeur van [Naam taxatie bureau] en tevens hoofdarchitect van het project, hierna: [directeur]) het volgende aan [eiser] medegedeeld:
“(…)
Effective immediately, as of November 25th, 2023, both Mrs. (…) and Mr. [eiser] are no longer allowed to participate in or access the project related to (…).
This decision has been reached after careful consideration of various factors and project dynamics. (…).”
2.6
Bij e-mailbericht van 30 november 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [directeur] geschreven dat hij zonder machtiging niet bevoegd is om [eiser] instructies te geven over het werk (of het einde daarvan). Ook heeft zij [VBA] medegedeeld dat [eiser] bereid is om de bedongen arbeid te blijven verrichten.
2.7 [
Woordvoerder] heeft bij e-mailbericht van dezelfde datum gereageerd met de stelling dat [eiser] geen werknemer is. Verder hebben partijen geen inhoudelijk contact gehad.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) [VBA] veroordeelt om binnen twee dagen na het betekenen van dit vonnis het achterstallige loon aan hem te betalen vanaf 16 november 2023 tot en met heden, vermeerderd met de wettelijke verhoging;
b) [VBA] veroordeelt om aan het einde van iedere
quincena, tegen de gebruikelijke betaaldag, aan hem een bedrag gelijk aan zijn loon te betalen, totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op een rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;
c) [VBA] beveelt om [eiser] binnen twee dagen na het betekenen van dit vonnis weder te werk te stellen in zijn normale functie van projectleider, met de normale bevoegdheden en verantwoordelijkheden die hij in zijn functie altijd heeft gehad, op straffe van een dwangsom van Afl. 500,- per dag of deel daarvan dat [VBA] nalaat het bevel op te volgen;
d) [VBA] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
eiser] heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen partijen is sprake van een arbeidsrelatie, omdat [eiser] op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is getreden van [VBA]. Die arbeidsovereenkomst is niet rechtsgeldig tot een einde gekomen en bestaat daarom nog steeds. Dit betekent dat [VBA] aan [eiser] het loon vanaf november 2023 verschuldigd is en [eiser] moet toelaten tot zijn werk.
3.3 [
VBA] heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzen van de vorderingen van [eiser].
3.4
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

De overeenkomst
4.1
De eerste vraag die partijen verdeeld houdt, is of tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat.
4.2 [
VBA] heeft betwist dat dit het geval is en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
a. a) Op de overeenkomst staat als datum van totstandkoming vermeld 16 augustus 2023, maar dit is in strijd met de werkelijkheid, omdat de daadwerkelijke datum waarop de overeenkomst werd ondertekend 2 oktober 2023 is. De overeenkomst is dus geantedateerd, waardoor deze nietig is. Tussen partijen is dus geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de overeenkomst op een latere datum is ondertekend dan die is gedateerd, heeft [VBA] in de procedure gebracht een brief van de [Naam verenging] met dagstempel van 2 oktober 2023, waarin vermeld staat dat de huisartsen ten behoeve van de werkgever geen arbeidsongeschiktheidsverklaringen meer verstrekken, en een verklaring ondertekend door vijf medewerkers van [VBA], waaruit blijkt dat zij op 2 oktober 2023 gevraagd werden om opnieuw een arbeidsovereenkomst te tekenen met dagtekening 16 augustus 2023.
b) Partijen zijn een overeenkomst van opdracht aangegaan. [VBA] heeft die overeenkomst in november 2023 beëindigd. Ter onderbouwing van haar stelling dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht heeft bestaan, heeft [VBA] aangevoerd dat [eiser] slechts beschikt over één loonstrook, die [eiser] heeft verkregen nadat – in samenwerking met de toenmalige directeur van [VBA] – is voorgewend dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestond.
4.3
Het Gerecht stelt voorop dat vast staat dat [toenmalige directeur] tijdens het ondertekenen van de overeenkomst directeur was van [VBA] en dat [VBA] daarom - rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar toenmalige directeur - een overeenkomst is aangegaan. Verder is niet in geschil tussen partijen dat de overeenkomst is geantedateerd. Maar anders dan [VBA] heeft aangevoerd, is het Gerecht voorshands van oordeel dat het enkele feit dat een overeenkomst is geantedateerd, nog niet maakt dat de overeenkomst nietig is. Dat de overeenkomst is ondertekend op een andere datum dan in de overeenkomst is vermeld, betekent niet dat de rechtsgrond aan de gemaakte afspraken over de werkzaamheden, de zeggenschap en de beloning vervallen. Gelet hierop is het Gerecht van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Daar komt bij dat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat hij niet vrij was te bepalen waar en wanneer hij zijn werkzaamheden verrichtte. [eiser] heeft verder in de procedure gebracht een loonstrook van november 2023, waaruit blijkt dat hij over die maand van [VBA] loon heeft ontvangen en op zijn loon premies AZV en AOV/AWW en ook loonbelasting zijn ingehouden. Gelet op de wijze waarop partijen feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven, is het Gerecht voorshands van oordeel dat voldaan is aan de elementen voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst en dat [eiser] daarom (in ieder geval vanaf oktober of november 2023) op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden heeft verricht voor [VBA]. Van feiten of omstandigheden die tot een ander (voorlopig) oordeel moeten leiden is niet gebleken. [VBA] heeft weliswaar betoogd dat partijen een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan, maar zij heeft nagelaten haar stelling nader te motiveren of onderbouwen met concrete verifieerbare stukken. De door [VBA] in het geding gebrachte brief van de [Naam verenging] en de verklaring die ondertekend is door een vijftal medewerkers bieden geen steun aan haar stelling dat partijen een overeenkomst van opdracht met elkaar zijn aangegaan. Dat [eiser] maar één loonstrook in het geding heeft gebracht maakt het voorgaande niet anders, temeer nu uit de loonstrook blijkt dat [eiser] van [VBA] loon heeft ontvangen en dat [VBA] - anders dan zij heeft aangevoerd - voor de wettelijke inhoudingen heeft zorggedragen.
De loonvordering
4.4 [
VBA] heeft betwist dat [eiser] recht heeft op betaling van (achterstallig) loon, omdat [eiser] volgens haar - zo begrijpt het Gerecht - in november 2023 op goede gronden is ontslagen. [eiser] functioneerde al langere tijd niet goed, hetgeen tot een vertrouwensbreuk tussen partijen heeft geleid. Zo schold [eiser] verschillende werknemers van [VBA] uit, waardoor zij weigerden nog langer met hem te werken. Ook was [eiser] samen met de toenmalige directeur en kantoormanager van [VBA] van plan om het project over te nemen en onder te brengen in een eigen onderneming.
4.5
Het Gerecht stelt vast dat [VBA] de hiervoor genoemde gedragingen van [eiser], die niet in de brief van [directeur] van 25 november 2023 zijn genoemd, voor het eerst ter zitting heeft aangevoerd. Als het de bedoeling van [VBA] was om [eiser] met die brief op staande voet te ontslaan (en ervan uit wordt gegaan dat [directeur] gemachtigd was om dit namens [VBA] te doen), dan heeft te gelden dat het Gerecht bij de beoordeling van de vraag of het ontslag al dan niet terecht is gegeven, alleen de redenen kan meewegen die in de ontslagbrief zijn genoemd. Met feiten en omstandigheden die niet in de ontslagbrief als ontslaggrond zijn aangemerkt, kan het Gerecht geen rekening houden. Omdat [VBA] de verwijten die [VBA] in deze procedure aan [eiser] maakt niet als dringende reden heeft genoemd in de brief 25 november 2023, hoeft het Gerecht daarover niet te oordelen. Daar komt bij dat [eiser] de door [VBA] gestelde gedragingen heeft weersproken en verder niet is gesteld of gebleken dat [VBA] [eiser] ooit op zijn gestelde disfunctioneren heeft aangesproken. Dit brengt mee dat niet aannemelijk is geworden dat [eiser] zich heeft gedragen op de wijze zoals [VBA] dat heeft betoogd. Nu evenmin is gebleken dat [VBA] toestemming heeft gevraagd aan de directeur van de Directie Arbeid en Onderzoek om [eiser] te ontslaan, is het Gerecht voorshands van oordeel dat de arbeidsovereenkomst (als de brief van [directeur] van 25 november 2023 al als een ontslagbrief moet worden aangemerkt) niet rechtsgeldig tot een einde is gekomen. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat en dat [VBA] - nu [eiser] zich bereid heeft verklaard arbeid te blijven verrichten - het (achterstallige) loon aan [eiser] moet doorbetalen vanaf 16 november 2023 ([VBA] heeft deze datum niet betwist), totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd.
4.6 [
VBA] heeft nog een beroep gedaan op matiging van de toe te wijzen loonvordering en de wettelijke verhoging. Dit beroep is gegrond op de stelling dat [eiser] met zijn gedragingen op het werk voor onrust en een onhoudbare situatie heeft gezorgd. Zoals het Gerecht hiervoor overwoog, is niet aannemelijk geworden dat [eiser] zich heeft gedragen op de wijze zoals [VBA] dat heeft gesteld. Alleen al om die reden ziet het Gerecht voorshands geen aanleiding om de loonvordering te matigen. Daar komt bij dat van [VBA] als professionele werkgever had mogen worden verwacht dat zij - als zij gegronde redenen had om [eiser] te ontslaan - daarvoor de geëigende wegen had bewandeld. Dit heeft zij niet gedaan. De gevolgen daarvan (te weten: de verplichting om het loon van [eiser] door te betalen) komen voor haar rekening. De wettelijke verhoging zal conform vaste rechtspraak gematigd worden vastgesteld op telkens maximaal 15%.
Wedertewerkstelling
4.7
De vordering tot wedertewerkstelling zal worden afgewezen, omdat [eiser] niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, welk belang hij heeft bij toewijzing daarvan. Verder overweegt het Gerecht voorshands dat [eiser] door deze beslissing niet in een eventueel belang wordt geschaad, nu - zoals hiervoor overwogen - [VBA] verplicht wordt het loon aan hem door te betalen. Het voorgaande brengt mee dat ook de vordering van [eiser] tot het opleggen van een dwangsom zal worden afgewezen.
4.8
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] onder a) en b) worden toegewezen en dat de vordering onder c) wordt afgewezen.
4.9 [
VBA] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiser], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 450,- aan griffierechten, Afl. 244,65 aan oproepingskosten en Afl. 1.500,- aan gemachtigdensalaris.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1
veroordeelt [VBA] om binnen twee dagen na het betekenen van dit vonnis het achterstallige loon aan [eiser] te betalen vanaf 16 november 2023 tot en met heden, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van telkens maximaal 15%;
5.2
veroordeelt [VBA] om vanaf heden (aan het einde van iedere
quincenaen tegen de gebruikelijke betaaldag) aan [eiser] door te betalen zijn loon vanaf heden totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op een rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;
5.3
veroordeelt [VBA] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 450,- aan griffierechten, Afl. 244,65 aan oproepingskosten en Afl. 1.500,- wegens salaris van zijn gemachtigde.
5.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 6 maart 2024 in aanwezigheid van de griffier.