In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 28 februari 2024 een vonnis gewezen in kort geding met betrekking tot de voorlopige omgangsregeling van de minderjarige [Naam minderjarige], geboren op 11 augustus 2021. De vader, die een groot deel van het jaar in de Verenigde Staten verblijft vanwege zijn sportcarrière, en de moeder, zijn ex-partner, zijn samen belast met het gezag over het kind. De vader en de oma van het kind vorderden een voorlopige omgangsregeling, omdat het contact met het kind in het najaar van 2023 abrupt was gestopt. De vader en de oma stelden voor dat de vader, wanneer hij op Aruba is, contact heeft met het kind op doordeweekse dagen en in de weekenden, en dat de oma ook omgang heeft met het kind in de weekenden en via videobellen.
De moeder voerde verweer en overhandigde een bewijs van onvermogen, waardoor zij kosteloos kon procederen. Het Gerecht oordeelde dat de vader en de oma spoedeisend belang hadden bij hun vorderingen, maar oordeelde ook dat de oma onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er een nauwe persoonlijke relatie met het kind bestond. Het Gerecht besloot daarom geen voorlopige omgangsregeling tussen de oma en het kind vast te stellen, maar erkende het belang van contact tussen het kind en haar familie van vaderszijde. De moeder gaf aan dat zij het contact tussen de oma en het kind zou bevorderen.
Het Gerecht stelde een voorlopige zorgregeling vast zoals partijen die hadden afgesproken, waarbij de vader en de moeder afspraken maakten over de verdeling van zorg- en opvoedtaken. Het vonnis verklaarde dat iedere partij de eigen proceskosten moest betalen. Het vonnis is uitgesproken door mr. J. Brandt en is uitvoerbaar bij voorraad.