ECLI:NL:OGEAA:2024:293

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
AUA202401950, AUA202401951, AUA202401952 en AUA202401953
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing precariovergunning voor bar/kiosk en mantelbuizen op strand in Aruba

In deze zaak heeft HEMS Management & Real Estate Company N.V. (hierna: Hems) beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvragen voor precariovergunningen voor het innemen van domeingrond voor het plaatsen van een bar/kiosk en mantelbuizen op het strand in Aruba. Hems had op 24 oktober 2022 en 23 oktober 2023 aanvragen ingediend voor de jaren 2023 en 2024, maar de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening (hierna: de Minister) heeft deze aanvragen in vier afzonderlijke beslissingen van 8 mei 2024 afgewezen. Hems heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzingen, maar de Minister heeft deze bezwaren ongegrond verklaard in beslissingen van 21 oktober 2024. Hems heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.

Tijdens de zitting op 23 oktober 2024 heeft Hems haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat de afwijzing van de vergunningen niet voldoende gemotiveerd was. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de bestreden beslissingen van de Minister onvoldoende onderbouwd waren en dat de weigeringsgronden niet in overeenstemming waren met de geldende wet- en regelgeving. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de beroepen van Hems ontvankelijk zijn en dat de Minister opnieuw op de bezwaren moet beslissen, met inachtneming van de uitspraak van het Gerecht. De Minister moet binnen drie maanden na de uitspraak nieuwe beslissingen nemen op de bezwaren van Hems, waarbij ook rekening moet worden gehouden met het gelijkheidsbeginsel. Het Gerecht heeft de bestreden beslissingen vernietigd en het door Hems betaalde griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

Uitspraak van 4 december 2024
Lar nrs. AUA202401950, AUA202401951, AUA202401952 en AUA202401953

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op de beroepen in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

HEMS MANAGEMENT & REAL ESTATE COMPANY N.V.,

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE, hierna ook te noemen: Hems,
Vertegenwoordigd door haar directeur J.M. van Schaijk,
gericht tegen:
de Minister van ALGEMENE ZAKEN, INNOVATIE, OVERHEIDSORGANISATIE, INFRASTRUCTUUR EN RUIMTELIJKE ORDENING,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,

PROCESVERLOOP

Op 24 oktober 2022 heeft Hems verzocht om een precariovergunning voor het jaar 2023 voor het innemen van domeingrond voor het plaatsen van een bar of kiosk en mantelbuizen op het strand [plaats 1] in Aruba ter hoogte van hotel [plaats 2].
Tegen het uitblijven van beschikkingen op deze twee aanvragen heeft Hems eerst bezwaar gemaakt en toen beroep ingesteld bij dit gerecht. Dit heeft geleid tot twee uitspraken van het gerecht van 20 september 2023, waarin de bestreden fictieve afwijzende beschikkingen zijn vernietigd en verweerder is opgedragen om binnen drie maanden alsnog reële beslissingen op bezwaar te nemen.
Op 23 oktober 2023 heeft Hems opnieuw in twee afzonderlijke aanvragen verzocht om precariovergunningen voor het plaatsen van een bar of kiosk en mantelbuizen op dezelfde locatie, maar dan voor het jaar 2024. Omdat verweerder ook niet op deze twee aanvragen heeft beslist, heeft Hems bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de fictieve afwijzende beschikkingen.
Verweerder heeft in vier afzonderlijke beslissingen van 8 mei 2024 de aanvragen voor de vier precariovergunningen over de jaren 2023 en 2024 afgewezen. Hems heeft hiertegen beroep bij het gerecht ingesteld.
Verweerder heeft de beroepschriften van Hems aangemerkt als bezwaarschriften en hij heeft in vier beslissingen van 21 oktober 2024 de bezwaren van Hems ongegrond verklaard.
Het gerecht heeft de zaken behandeld op de zitting van 23 oktober 2024. Hems heeft zich laten vertegenwoordigen door haar directeur. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Zijn de beroepen van Hems ontvankelijk?

1. Verweerder heeft de beroepschriften die Hems op 12 juni 2024 heeft gericht aan het gerecht opgevat als bezwaarschriften gericht tegen de vier beschikkingen van 8 mei 2024. Verweerder heeft op de bezwaren beslist in vier beslissingen van 21 oktober 2024. Volgens verweerder heeft Hems nu geen belang meer bij behandeling van haar beroepen en zijn die beroepen daarom niet-ontvankelijk.
1.1.
Het gerecht geeft verweerder hierin geen gelijk en zal dit hierna toelichten.
1.2.
De eerste twee procedures zijn gestart met een aanvraag van 24 oktober 2022 en de tweede twee procedures op 23 oktober 2023. Uit het hiervoor geschetste procesverloop blijkt dat Hems bezwaar heeft gemaakt tegen het uitblijven van reële beschikkingen op deze aanvragen. Het uitblijven van een beslissing op een bezwaarschrift, binnen de in artikel 20, eerste lid, bedoelde termijn van de Lar, wordt op grond van artikel 23, tweede lid, van de Lar gelijkgesteld met een afwijzende beslissing. Dat heeft tot gevolg dat de reële beslissingen, die verweerder op 8 mei 2024 heeft genomen, allemaal beslissingen op bezwaar zijn waartegen beroep bij dit gerecht openstaat. Dat volgt overigens ook uit de twee hiervoor genoemde uitspraken van dit gerecht van 20 september 2023 over de fictieve beroepen van Hems over het jaar 2023. Daarin staat dat verweerder op de bezwaren van Hems moest beslissen.
1.3.
Hems heeft dan ook op 12 juni 2024 beroep kunnen instellen tegen de vier beslissingen op bezwaar van 8 mei 2024. Verweerder heeft die beroepschriften, die zijn ingediend bij het gerecht en niet bij verweerder, ten onrechte aangemerkt als bezwaarschriften. Gelet hierop en op het feit dat de beroepen binnen de beroepstermijn zijn ingediend, zijn de beroepen van Hems ontvankelijk. Het gerecht merkt de beslissingen van 21 oktober 2024 van verweerder aan als verweerschriften of aanvullende motivering op de al genomen beslissingen op bezwaar van 8 mei 2024.
2. Het standpunt van verweerder, dat de beroepen van Hems niet-ontvankelijk zouden zijn, is niet alleen juridisch onjuist, maar getuigt ook niet van fatsoenlijk procesgedrag in de richting van Hems en het gerecht. Hems heeft lange tijd moeten wachten op reële beslissingen naar aanleiding van haar aanvragen van najaar 2022 en 2023. Nadat Hems beroep heeft ingesteld bij de rechtbank tegen die beslissingen, heeft verweerder - ondanks het verzoek daartoe - de gedingstukken niet ingediend. Evenmin heeft hij verweer gevoerd. Verweerder heeft de beroepschriften van 12 juni 2024 zonder enige aanleiding en verdere communicatie daarover met Hems en/of het gerecht aangemerkt als bezwaarschriften en daarop pas op 21 oktober 2024, dat wil zeggen twee dagen voor de geplande zitting bij het gerecht, beslissingen genomen. Deze beslissingen heeft hij pas op 22 oktober 2024 ver na sluitingstijd van de griffie naar het gerecht gemaild. Daarbij is zonder enige uitleg gesteld dat de beroepen van Hems niet-ontvankelijk zijn. Verder heeft hij zich niet laten vertegenwoordigen op de zitting om een toelichting te geven over de gang van zaken.
2.1.
Deze manier van procederen maakt het voor het gerecht moeilijk om op een adequate manier zijn zittingen in te richten en het kan leiden tot onnodige vertraging en daardoor verlies van kostbare zittingstijd. Het dwingt Hems in de positie dat zij in de vroege ochtend van de zitting nog moet reageren op het standpunt van verweerder. Het gerecht is in een zeer laat stadium geconfronteerd met een groot aantal nieuwe stukken. Deze handelwijze is in strijd met wat van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht en levert strijd op met de goede procesorde.
2.2.
De handelwijze van verweerder belet het gerecht niet om uitspraak te doen op de door Hems ingestelde beroepen tegen de bestreden beslissingen van 8 mei 2024.
Waarover gaan deze zaken?
3. De vraag die voorligt in deze beroepsprocedures is of verweerder heeft mogen weigeren om precariovergunningen te verlenen aan Hems voor het innemen van een deel van het strand bij [plaats 1] ter hoogte van het hotel [plaats 2]. Hems wil op die locatie graag een bar/kiosk plaatsen en heeft daar mantelbuizen voor nodig.
3.1.
Ter zitting heeft Hems een toelichting gegeven op de aanvragen. Het gaat Hems om plaatsing op het strand voor het hotel [plaats 2] van een bar/kiosk van 10x10m, dus 100 m2. De prefab bar/kiosk wordt met behulp van een kraanwagen geplaatst op betonnen pijlers. De bar/kiosk is niet voorzien van een keuken, wel van een bar en van koelkasten en vriezers. Daarvoor is water en stroom noodzakelijk, plus een afwatering. De benodigde leidingen komen ter plaatse van de openbare weg te liggen in mantelbuizen.
3.2.
Hems heeft toegelicht dat zij al enige tijd bezig is met het verkrijgen van de gewenste vergunningen die jaarlijks moeten worden aangevraagd. Deze beroepsprocedures gaan over de vergunningsjaren 2023 en 2024. Ook voor het jaar 2025 heeft Hems inmiddels aanvragen om precariovergunningen ingediend.
3.3.
Hems heeft op de zitting de beroepen over 2023 (nummers AUA202401952 en AUA202401953) ingetrokken. Het gerecht is van oordeel dat Hems procesbelang heeft bij een uitspraak op haar beroepen over het vergunningjaar 2024, omdat dat jaar nog niet is verstreken en om een herhaling van zetten voor het vergunningjaar 2025 te voorkomen. Deze uitspraak gaat alleen nog over de geweigerde vergunningen voor het jaar 2024.
Wat oordeelt het gerecht?
4. De grondslag voor de precariovergunning is te vinden in artikel 1 van de Retributieverordening. Dat artikel bepaalt dat onder de naam van retributies worden geheven bijdragen en vergoedingen wegens het gebruik of genot van voor de openbare dienst bestemde werken, bezittingen of inrichtingen van het Land, dan wel wegens door of vanwege het Land aan derden verleende bijzondere diensten (lid 1). Onder retributies worden mede begrepen de rechten, verschuldigd voor (b) het innemen van openbare grond of openbaar water of het hebben van voorwerpen onder, aan, in, op of boven aan het Land in eigendom toebehorende grond, welke, of aan het Land in eigendom toebehorend water, hetwelk voor de openbare dienst is bestemd (precario).
4.1.
De verlening van een precariovergunning is uitgewerkt in het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regelende de heffing en inning van retributies en leges door de Directie Infrastructuur en Planning (het Retributiebesluit DIP). Op grond van artikel 1 van dit Besluit is aan het Land onder de naam precario een retributie verschuldigd wegens het innemen van openbare gronden of wateren van het Land of het hebben van voorwerpen aan, in, op of boven aan het Land in eigendom toebehorende gronden of wateren, welke voor de openbare dienst bestemd zijn.
Het gerecht stelt vast dat zowel voor het plaatsen van een bar/kiosk op openbare grond (strand) als voor het plaatsen van mantelbuizen onder en/of in de openbare weg een retributie is verschuldigd.
4.2.
De vergunning op grond van het Retributiebesluit DIP is geregeld in artikel 3, eerste lid. Daarin is bepaald dat geen openbare grond of openbaar water als bedoeld in de aanhef van artikel 1, eerste lid, zonder vergunning, verleend door of namens de minister, belast met infrastructuur, mag worden ingenomen.
Ingevolge het vierde lid, van artikel 3, van het Retributiebesluit DIP kan een vergunning worden geweigerd in verband met de handhaving van de openbare orde en veiligheid, alsmede ter bescherming van het milieu.
4.3.
Hems heeft er, onder verwijzing naar de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 5 september 2018 (ECLI:NL:OGHACMB:2018:227) terecht op gewezen dat de weigeringsgronden opgenomen in het vierde lid van artikel 3 van het Retributiebesluit DIP limitatief zijn. Een weigering van de gevraagde vergunningen kan dan ook alleen maar zijn grondslag vinden in handhaving van de openbare orde en veiligheid dan wel bescherming van het milieu.
4.4.
Het gerecht stelt vast dat de bestreden beslissingen van 8 mei 2024 geen motivering bevatten waarom verlening van de gevraagde precariovergunningen aan Hems geweigerd moeten worden in verband met de handhaving van de openbare orde en veiligheid, dan wel ter bescherming van het milieu. De afwijzing van de aanvragen is niet gerelateerd aan het toepasselijke toetsingskader. Wel heeft verweerder een scala aan planologische regelingen vermeld in de besluiten, maar niet wordt uitgelegd hoe die zich zouden verhouden tot de weigeringsgronden van artikel 3, vierde lid, van het Retributiebesluit DIP.
4.5.
Voor zover verweerder zou willen betogen dat de in de besluiten genoemde planologische regelingen en voorschriften aan te merken zijn als invulling van het begrip ’handhaving van de openbare orde en veiligheid’, merkt het gerecht op dat de openbare orde en veiligheid wordt beheerst door een complex van rechtsregels, dat betrekking heeft op het gewenste niveau van orde en rust in het openbare leven. Het ligt, gelet op de uitleg die daaraan in de rechtspraak wordt gegeven, niet voor de hand dat handhaving van planologische voorschriften valt binnen de reikwijdte van het begrip ’handhaving van de openbare orde en veiligheid’ in een retributiebesluit.
4.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt het gerecht tot de conclusie dat de beroepen van Hems voor de precariovergunningen over het jaar 2024 gegrond zijn. De bestreden beslissingen van 8 mei 2024 zijn onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. Zij komen daarom voor vernietiging in aanmerking.
Wat moet verweerder nu doen?
5. Omdat de bestreden beslissingen van 8 mei 2024 vernietigd worden, moet verweerder opnieuw op de bezwaren van Hems beslissen. In die nieuwe beslissingen moet verweerder de aanvragen van Hems toetsen aan het juiste juridische kader. Daarbij komt de vraag op hoe de in het Retributiebesluit opgenomen weigeringsgronden zich verhouden tot de overigens op Aruba geldende regelgeving voor het plaatsen van een bar/kiosk op een openbaar strand. Voor het plaatsen van een bar/kiosk als hier aan de orde is immers ook een bouwvergunning vereist, in welk kader moet worden getoetst of het op te richten bouwwerk c.q. het bouwplan in strijd is met de voorschriften van een ruimtelijk ontwikkelingsplan met voorschriften, zoals het ROPV (artikel 22, aanhef en onder h, van de Bouw en woningverordening). Voor de behandeling van een aanvraag van een bouwvergunning en voor het verlenen ervan zijn ook leges vereist. De beantwoording van de vraag of de oprichting van een bar/kiosk ter plaatse voldoet aan de geldende planologische voorschriften dient dan ook plaats te vinden in het kader van een door Hems in te dienen bouwaanvraag en niet bij de verlening van de gevraagde precariovergunning.
5.1.
Verder is van belang dat Hems een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij betoogt dat andere aanvragers voor een precariovergunning vanwege het innemen van het Land in eigendom toebehorende openbare grond, lees: strand, voor het oprichten en hebben van een bar/kiosk wel die vergunning hebben gekregen, ook nadat het strandenbeleid was aangescherpt. Verder betoogt Hems dat voor de oprichting van enkele bars/kiosken die op initiatief van het Land zijn opgericht en door het Land worden verpacht of verhuurd, waaronder die bij Surfside, ten onrechte geen precariovergunning is aangevraagd of verleend. Verweerder zal ter voorbereiding van de te nemen beslissingen op bezwaar onderzoek moeten doen naar de door Hems genoemde situaties om te beoordelen of sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Indien verweerder meent dat geen sprake is van gelijke gevallen, dient hij dit in de te nemen besluiten te verantwoorden.
5.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder het door Hems betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de twee bestreden beslissingen van 8 mei 2024 die gaan over de precariovergunning voor 2024;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak nieuwe beslissingen neemt op de bezwaren van Hems, met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat het door Hems voor de twee beroepen gestorte griffierecht van gezamenlijk Afl. 50,- aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2024 in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.