ECLI:NL:OGEAA:2024:277

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
AUA202201665
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de toewijzing van de woning

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, ging het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw, die beiden in Aruba wonen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.M. de Sousa, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.S. Gravenstijn, hebben hun standpunten uiteengezet in het kader van de verdeling van hun gezamenlijke bezittingen, waaronder de woning en bankrekeningen. De procedure volgde op een tussenvonnis van 21 augustus 2024, waarin de vrouw werd uitgenodigd om zich uit te laten over een taxatierapport van de woning en de financiële situatie van de man. De vrouw stemde in met de getaxeerde waarde van de woning van Afl. 440.000,-, en het Gerecht besloot dat de woning aan de man zou worden toegedeeld, onder de verplichting om een overbedelingsvergoeding van Afl. 220.000,- aan de vrouw te betalen.

Daarnaast werden de kosten van de makelaar en taxatie besproken, waarbij het Gerecht oordeelde dat de vrouw Afl. 250,- aan de man moest betalen voor de makelaarskosten, mits de man kon aantonen dat hij deze kosten had betaald. Voor de taxatiekosten zou de vrouw Afl. 300,- aan de man moeten betalen, onder dezelfde voorwaarde. De hypothecaire geldlening op de woning werd ook behandeld, waarbij het Gerecht oordeelde dat de man verantwoordelijk was voor een deel van de lening, en dat de rest gezamenlijk door beide partijen moest worden gedragen.

De man werd verder gevraagd om bewijsstukken over zijn bankrekening en de hypothecaire lening, en het Gerecht hield verdere beslissingen aan in afwachting van deze stukken. De zaak werd naar de rol verwezen voor het overleggen van stukken door de man, waarna de vrouw de gelegenheid kreeg om hierop te reageren. Het vonnis werd uitgesproken op 11 december 2024 door rechter mr. T.A.M. Tijhuis.

Uitspraak

Vonnis van 11 december 2024
Behorend bij A.R. no. AUA202201665
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiser in conventie, gedaagde in reconventie],
wonende te Aruba,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna ook te noemen: de man,
gemachtigde: de advocaat mr. B.M. de Sousa,
tegen:
[Gedaagde in conventie, eiseres in reconventie],
wonende te Aruba,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna ook te noemen: de vrouw,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn.

1.DE VERDERE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 21 augustus 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.2
Bij voormeld tussenvonnis zijn (onder meer) partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over een aantal in dat vonnis besproken onderwerpen. Op 23 oktober 2024 hebben partijen ieder voor zich van akte gediend.
1.3
Vonnis is vervolgens bepaald op vandaag.

2.DE VERDERE BEOORDELING

In conventie en in reconventie
2.1
Bij tussenvonnis van 21 augustus 2024 is de vrouw in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het door de man overgelegde taxatierapport van de woning en over de door de man overgelegde stukken met betrekking tot zijn Nederlandse bankrekening. Partijen zijn beiden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de wijze van de eventuele verkoop van de woning aan een derde.
De woning
2.2
Met betrekking tot de tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap behorende woning heeft de vrouw in haar akte van 23 oktober 2024 gesteld in te stemmen met de in het taxatierapport van [betrokkene] Architects & Planners N.V. getaxeerde waarde van de woning van Afl. 440.000,-. Gelet hierop, zal het Gerecht van deze waarde uitgaan en te zijner tijd bij eindvonnis bepalen dat de woning tegen deze waarde aan de man zal worden toegedeeld, onder de verplichting wegens overbedeling een bedrag van Afl. 220.000,- aan de vrouw te betalen. Met deze overbedelingsvergoeding zal worden verrekend hetgeen de vrouw aan de man is verschuldigd, een en ander zoals bij eindvonnis te vermelden.
De kosten van de makelaar en taxatie
2.3
Zoals in het tussenvonnis van 21 augustus 2024 is overwogen, bedragen blijkens de door de man overgelegde stukken de kosten van de makelaar Afl. 500,- en de kosten van de taxatie Afl. 600,-. Anders dan de man in zijn akte van 23 oktober 2024 kennelijk meent, zijn deze stukken ontvangen en aan het dossier toegevoegd. In het tussenvonnis van 21 augustus 2024 is tevens overwogen dat stukken waaruit volgt dat deze kosten door de man zijn betaald, niet zijn overgelegd. Weliswaar stelt de man in zijn akte van 23 oktober 2024 dat deze kosten onmiddellijk door hem zijn betaald, maar dit is niet onderbouwd. Het Gerecht blijft derhalve bij het oordeel dat met betrekking tot de kosten van de makelaar bij eindvonnis zal worden beslist dat de vrouw is gehouden Afl. 250,- aan de man te betalen, indien en zodra de man met stukken onderbouwd aan haar inzichtelijk heeft gemaakt dat hij de kosten van de makelaar heeft voldaan. Voor wat betreft de kosten van het taxatierapport zal, nu de vrouw met dit rapport heeft ingestemd, bij eindvonnis worden bepaald dat de vrouw is gehouden Afl. 300,- aan de man te betalen, indien en zodra de man met stukken onderbouwd aan haar inzichtelijk heeft gemaakt dat hij de kosten van de taxateur heeft voldaan.
Hypothecaire geldlening
2.4
Op de woning rust per februari 2024 nog een hypothecaire geldlening van Afl. 82.788,39. Tijdens de comparitie van partijen is gebleken dat de man de lening na de peildatum met Afl. 65.000,- heeft verhoogd ten behoeve van de financiering van de aankoop door hem van de auto van het merk KIA Sportage 2018 (hierna: de KIA). Bij tussenvonnis van 21 augustus 2024 is overwogen dat de man, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen stukken heeft overgelegd waaruit de koopsom en betaling van de KIA blijken en evenmin stukken waaruit blijkt dat hij (zoals de man stelt) met het door de verhoging verkregen bedrag gezamenlijke schulden van partijen heeft betaald.
2.5
De man stelt nu bij akte van 23 oktober 2024 dat hij deze stukken wel heeft overgelegd. Hij verwijst daarvoor naar zijn mailberichten van 14 mei 2024 en 12 juni 2024 waarbij hij stukken heeft ingediend, en de ontvangstbevestigingen daarvan van het Gerecht. Bij zijn laatste akte heeft de man de stukken overgelegd die hij volgens hem op voormelde data al had overgelegd, waaronder twee stukken met betrekking tot de KIA. Het Gerecht gaat aan deze stukken met betrekking tot de KIA voorbij. Het Gerecht constateert namelijk dat deze stukken, anders dan de man nu stelt, niet waren ingediend en dus ook niet abusievelijk niet aan het dossier zijn toegevoegd. De stelling van de man dat deze stukken reeds waren ingediend, klopt niet. Dit blijkt uit het volgende. Bij akte overlegging stukken van 15 mei 2024 is namens de man opgave gedaan van de bij die akte overgelegde stukken. De stukken met betrekking tot de KIA worden in die opgave niet genoemd en bevinden zich ook niet onder de bijgevoegde producties. Bij mailbericht van 12 juni 2024 wordt vervolgens door de gemachtigde van de man aan het Gerecht bericht dat de nog ontbrekende stukken worden ingediend. Uit deze mail blijkt dat verschillende stukken als attachment bij die mail zijn gevoegd, maar ook nu geen stukken met betrekking tot de KIA. Inzage bij de griffie in de originele digitale mailberichten leert eveneens dat bij die mailberichten geen stukken met betrekking tot de KIA waren gevoegd. Het Gerecht blijft dan ook bij het oordeel dat van de hypothecaire geldlening van Afl. 82.788,39 een bedrag van Afl. 65.000,- enkel ten laste komt van de man en dat het restantbedrag door partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, moet worden gedragen. Dit betekent dat ter zake van de hypothecaire geldlening per februari 2024 Afl. 8.894,20 ten laste komt van de vrouw en Afl. 73.894,19 ten laste van de man.
Bankrekeningen
2.6
De man is in de gelegenheid gesteld een bankafschrift van zijn Nederlandse ING-spaarrekening te overleggen met daarop het saldo per peildatum (dus het saldo per 19 augustus 2014) of een schrijven van deze bank waaruit dit saldo blijkt. De man heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat het saldo van deze rekening in 2015 € 795,65 bedroeg, alsmede stukken overgelegd waaruit volgt dat het saldo per peildatum niet meer te achterhalen is. Met de vrouw is het Gerecht van oordeel dat dit stuk niet voldoende is voor een dergelijke conclusie en dat de man een brief van de bank zal moeten overleggen waaruit blijkt wat het saldo per peildatum was dan wel dat dit saldo (vanwege de geldende bewaartermijn) niet meer is te achterhalen. Tevens dient de man zijn Arubaanse en/of Nederlandse belastingaangifte over de jaren 2013 en 2014 in het geding te brengen, zodat op grond daarvan kan worden nagegaan wat het banksaldo ultimo 2014 was. De zaak zal met dat doel naar de rol worden verwezen.
2.7
Indien de man geen stukken kan overleggen waaruit het saldo per peildatum blijkt, zal worden uitgegaan van het wel bekende saldo in 2015 van € 795,65. Indien later mocht blijken dat het saldo op de peildatum hoger was, dan komt de vrouw mogelijk een beroep toe op het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BWA (waarin staat dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoot) en verbeurt de man zijn aandeel in dit banksaldo aan de vrouw.
2.8
In afwachting van de door de man te overleggen stukken zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
3.1
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 15 januari 2025voor akte overleggen stukken door de man, een en ander zoals hiervoor in 2.6 omschreven;
3.2
bepaalt dat de vrouw daar vervolgens bij akte op zal kunnen reageren;
3.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 11 december 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.