ECLI:NL:OGEAA:2024:276

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
AUA202401666
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een lening zonder vergunning

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres, procederend in persoon, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.F. Falconi. De procedure begon met een verzoekschrift op 22 mei 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord op 15 oktober 2024 en een tussenvonnis op 6 november 2024, waarin een comparitie van partijen werd bepaald. Tijdens de comparitie op 26 november 2024 waren zowel eiseres als gedaagde aanwezig.

De kern van de zaak betreft een leningsovereenkomst tussen eiseres en gedaagde, waarbij eiseres geld heeft geleend aan gedaagde zonder de vereiste vergunning. Eiseres vorderde een bedrag van Afl. 2.000,- aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zij de schuld al had terugbetaald. Het Gerecht oordeelde dat eiseres niet kon aantonen dat gedaagde nog een bedrag aan haar verschuldigd was, mede omdat de geldleningen nietig waren wegens het ontbreken van een vergunning.

Het Gerecht concludeerde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om haar vordering te onderbouwen. De vordering werd afgewezen en eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, begroot op Afl. 500,-. Dit vonnis werd uitgesproken op 11 december 2024 door mr. J. Brandt, rechter in dit Gerecht.

Uitspraak

Vonnis van 11 december 2024
Behorend bij A.R. AUA202401666 BB
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiseres],
te Aruba,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres],
procederend in persoon,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. H.F. Falconi.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 22 mei 2024;
- de conclusie van antwoord van 15 oktober 2024;
- het tussenvonnis van 6 november 2024, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de comparitie van partijen op 26 november 2024, waar zijn verschenen [eiseres], vergezeld door haar dochter [dochter van eiseres], en [gedaagde], bijgestaan door mr. Falconi.
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Gedaagde] heeft in september 2019 geld geleend van [dochter van eiseres], de dochter van [eiseres], en in februari 2020 van [eiseres] zelf. Van de beide geldleningen zijn overeenkomsten opgemaakt.
2.2
In de geldleenovereenkomst tussen [dochter van eiseres] en [gedaagde] van 24 september 2019 staat dat [gedaagde] Afl. 1.000,- van [dochter van eiseres] leent. Afgesproken is dat [gedaagde] een rente zal betalen van Afl. 150,- per maand tot het moment waarop de lening is afgelost. De aflossing zal plaatsvinden in 5 maandelijkse termijnen tussen 24 september 2019 en 24 februari 2020. In geval van te late betaling wordt [gedaagde] een boete verschuldigd van Afl. 2,50 per dag.
2.3
In de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] van 22 februari 2020 staat min of meer hetzelfde opgenomen, met dien verstande dat betaling zal plaatsvinden in vijf termijnen vanaf 22 februari 2020 tot en met 22 mei 2020. Als maandelijkse rentevergoeding is opgenomen
“150 Fl a 50 Fl”.
2.4 [
Eiseres] heeft [gedaagde] een aantal keer aangemaand om de volgens haar bestaande achterstand te betalen:
i. [Betrokkene 1] heeft [gedaagde] op 9 augustus 2022 aangeschreven. Volgens het door [betrokkene 1] opgestelde overzicht, bedroeg de schuld van [gedaagde] op dat moment Afl. 1.544,40;
ii. op 23 februari 2023 heeft juridisch adviseur [betrokkene 2] een brief geschreven namens [eiseres]. In die brief staat dat de betalingsachterstand van [gedaagde] (berekend tot 20 februari 2020) Afl. 9.518,- bedroeg;
ii. [Eiseres] zelf heeft bij brief van 12 september 2023 aanspraak gemaakt op betaling van Afl. 2.000,-;
iv. tot slot heeft [eiseres] bij brief van 10 april 2024 nog een aanmaning gestuurd voor Afl. 2.000,-
2.5 [
Gedaagde] heeft steeds teruggeschreven dat zij het volledige bedrag dat zij was verschuldigd (en meer dan dat) al heeft terugbetaald.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiseres] vordert dat [gedaagde] (met uitvoerbaarverklaring bij voorraad) wordt veroordeeld om aan haar de volgende bedragen te betalen:
- Afl. 2.000,- aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente van 3% per jaar vanaf 10 april 2024 tot de dag waarop de hele schuld zal zijn betaald;
- Afl. 75,- aan buitengerechtelijke kosten;
- Afl. 50,- aan griffierechten.
3.2 [
Eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] in 2020 wel Afl. 600,- aan rente heeft betaald, maar de rest van de vordering onbetaald heeft gelaten.
3.3 [
Gedaagde] voert hiertegen gemotiveerd verweer. Zij heeft aangevoerd dat zij de schuld inmiddels ruimschoots heeft terugbetaald.
3.4
Het Gerecht zal hierna ingaan op de standpunten van partijen, voor zover dat nodig is voor de beoordeling van het geschil.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het Gerecht stelt allereerst vast dat is gebleken dat [eiseres], samen met nog 14 anderen, regelmatig geld uitleent aan derden. [Eiseres] heeft verteld dat zij deel uitmaakt van een “groep” die samen geld inleggen, dat zij tegen rente uitlenen aan anderen. Dit betekent dat geen sprake is van het uitlenen van geld als vriendendienst, maar van een commerciële activiteit door [eiseres] en haar groep. Dat mag alleen als de leninggever beschikt over een vergunning. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] en de andere leden van haar “groep” beschikken over zo’n vergunning. Dit betekent dat wat zij doen, verboden is. Ook betekent dit dat geldleenovereenkomsten met [gedaagde] nietig zijn (vgl. artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek).
4.2
Dit roept de vraag op in hoeverre de vordering van [eiseres] kan worden toegewezen. Ook is relevant of [eiseres] het geld kan terugvorderen, dat is uitgeleend door haar dochter [dochter van eiseres]. Het Gerecht zal het antwoord op die vragen in het midden laten, omdat de vordering van [eiseres] hoe dan ook niet kan worden toegewezen. Het Gerecht legt dat hierna uit.
4.3 [
Eiseres] maakt in haar verzoekschrift aanspraak op een bedrag van Afl. 2.000,-. Het Gerecht kan op basis van de stellingen van [eiseres] echter niet vaststellen dat [gedaagde] inderdaad nog Afl. 2.000,- (of een ander bedrag) aan [eiseres] schuldig is, en wel om de volgende redenen.
i. In de eerste plaats geldt dat [eiseres] niet heeft kunnen uitleggen wat nu precies de afspraken waren tussen partijen. Zij heeft aanvankelijk tijdens de zitting verteld dat [gedaagde] twee keer Afl. 1.000,- heeft geleend en dat zij iedere maand Afl. 150,- aan rente zou moeten betalen. Dit komt ook overeen met de informatie in het verzoekschrift en in eerdere aanmaningen die namens [eiseres] aan [gedaagde] zijn gestuurd. Toen het Gerecht [eiseres] erop wees dat dat wel een hele hoge rente was, vertelde zij dat [gedaagde] Afl. 150,- aan rente zou betalen als zij de schuld in één maand zou terugbetalen, en dat zij anders Afl. 50,- per maand aan rente verschuldigd zou zijn. [Gedaagde] heeft die laatste stelling van [eiseres] bestreden. Daardoor is niet komen vast te staan wat partijen nu precies met elkaar hebben afgesproken over de hoogte van het bedrag dat [gedaagde] aan [eiseres] zou moeten terugbetalen.
ii. Wat er ook zij van de overeengekomen rente: tijdens de zitting is komen vast te staan dat [gedaagde] op de momenten waarop zij geld leende niet Afl. 1.000,- in handen kreeg, maar slechts Afl. 850,-. De ingehouden Afl. 150,- was volgens [eiseres] rente. Met die inhouding heeft [eiseres] echter in haar vordering geen rekening gehouden.
iii. Daarbij komt dat [eiseres] niet heeft kunnen uitleggen hoe de vordering precies is opgebouwd. Het Gerecht heeft tijdens de zitting met [eiseres] besproken dat de vordering zou moeten bestaan uit de hoofdsom, vermeerderd met de overeengekomen rente en verminderd met de aflossingen. [Eiseres] heeft geantwoord dat het gevorderde bedrag het “gemiddelde” is, dat is bepaald door “de jurist” die [gedaagde] had ingeschakeld. Een vordering kan echter niet op basis van een schatting worden toegewezen: het Gerecht moet precies kunnen nagaan hoe een vordering is opgebouwd en of die vordering klopt.
iv. Het vaststellen van de hoogte van de vordering is in dit geval extra lastig, omdat de standpunten van [eiseres] over de hoogte van haar vordering nogal wisselen. [betrokkene 1] heeft op 9 augustus 2022 een schuldenoverzicht aan [gedaagde] gestuurd, waarin de vordering was becijferd op Afl. 1.544,40. Juridisch adviseur [betrokkene 2] van RGB Legal heeft op 23 februari 2023 namens [eiseres] aanspraak gemaakt op betaling van Afl. 9.518,-. Bij brief van 12 september 2023 heeft [eiseres] zelf geschreven dat [gedaagde] haar Afl. 2.000,- moet betalen. Desgevraagd heeft [eiseres] niet kunnen uitleggen waarom deze bedragen zoveel van elkaar verschillen.
iv. Tot slot is komen vast te staan dat [gedaagde] meer heeft afgelost dan de Afl. 600,- waarmee [eiseres] rekening heeft gehouden. [Gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij meer heeft betaald, handgeschreven kwitanties in het geding gebracht van aflossingen die zij zou hebben gedaan. [Eiseres] heeft tijdens de zitting in eerste instantie gezegd dat die kwitanties vals waren en dat ook de handtekeningen waren vervalst. Vervolgens heeft [eiseres] gezegd dat één van de handtekeningen (die van ene [betrokkene 3], die volgens [eiseres] ook deel uitmaakt van haar “groep”) wel kan kloppen. Zij heeft, met andere woorden, nogal wisselend (en naar het oordeel van het Gerecht ook niet geloofwaardig) verklaard. Daarbij komt dat tijdens de zitting is komen vast te staan dat [gedaagde] ook betalingen heeft gedaan aan [dochter van eiseres], de dochter van [eiseres]. [Dochter van eiseres] heeft daarover eerst verklaard dat zij van zo’n betaling altijd een kwitantie maakte, maar dat zij die niet bewaarde omdat zij geen archivaris is. Toen het Gerecht haar erop wees dat wel rekening moet worden gehouden met de betalingen die [gedaagde] aan [dochter van eiseres] heeft gedaan, verklaarde [dochter van eiseres] plots dat de kwitanties die [eiseres] in het geding heeft gebracht zien op de betalingen die [gedaagde] aan haar heeft gedaan. Die kwitanties zijn echter niet door [dochter van eiseres] opgesteld, maar door [eiseres]. Kortom: ook de verklaringen van [dochter van eiseres] roepen meer vragen op dan ze beantwoorden.
4.4
Al met al heeft [eiseres], gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde], onvoldoende onderbouwd dat zij nog Afl. 2.000,- van [gedaagde] tegoed heeft. Zij heeft geen duidelijk overzicht kunnen geven van de hoofdsom, de daarover verschuldigde rente, en de aflossingen die [gedaagde] heeft gedaan. Het Gerecht kan dus niet vaststellen dat [gedaagde] inderdaad nog geld aan [eiseres] schuldig is. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
4.5
Omdat [eiseres] in het ongelijk wordt gesteld, moet zij de proceskosten van [gedaagde] betalen. Die worden begroot op Afl. 500,- aan salaris van de gemachtigde (2 punten x tarief 2).

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [gedaagde] worden begroot op Afl. 500,- aan salaris van de gemachtigde en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 11 december 2024 in aanwezigheid van de griffier.