ECLI:NL:OGEAA:2024:263

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
AUA202403749 LAR
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning op basis van bijzondere band met Aruba

In deze zaak heeft de verzoekster, een Venezolaanse vrouw, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in het kader van haar aanvraag voor een tijdelijke verblijfsvergunning op basis van een bijzondere band met Aruba. De aanvraag was eerder door de Minister van Arbeid, Energie en Integratie afgewezen, omdat verzoekster als voogdes van een minderjarig kind, dat op Aruba is geboren, niet als ouder werd aangemerkt. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde voor onevenredig nadeel als gevolg van de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beschikking.

Tijdens de zitting op 20 november 2024 werd het verzoek behandeld. De rechter oordeelde dat de aanvraag van verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden die in het beleid zijn gesteld voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van een bijzondere band met Aruba. De rechter benadrukte dat alleen ouders met wettelijk gezag over een minderjarig landskind, die ook samenwonen met dat kind, in aanmerking komen voor een dergelijke vergunning. Verzoekster, hoewel zij het wettelijk gezag heeft als voogdes, werd niet als ouder aangemerkt volgens de geldende wet- en regelgeving.

De rechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster waarschijnlijk geen kans van slagen had en dat het belang van de Minister om het vreemdelingenbeleid te handhaven zwaarder woog dan het belang van verzoekster. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, met de opmerking dat verzoekster mogelijk alsnog een verblijfsvergunning kan verkrijgen indien zij werk vindt en haar werkgever garant kan staan. De uitspraak werd gedaan door mr. B.J. van Ettekoven op 4 december 2024, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 4 december 2024
AUA202403749 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENEGIE EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. L.J. Pieters.

PROCESVERLOOP

In de beschikking van 3 oktober 2024 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel “bijzondere band met Aruba” afgewezen.
Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Verzoekster heeft een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij dit gerecht ingediend.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 20 november 2024.Verzoekster en haar gemachtigde waren hierbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Het verzoek is een verzoek zoals bedoeld in artikel 54 van de Lar.
Ter beantwoording ligt voor de vraag of de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beschikking voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang, en dat ter voorkoming van dat nadeel een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Voor zover het gerecht daarbij een inhoudelijk oordeel geeft, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is het niet bindend in de bodemprocedure.
1.1.
Het relevante juridisch kader is in een bijlage bij deze uitspraak opgenomen en maakt onderdeel uit van de uitspraak.
2. Verzoekster heeft een aanvraag ingediend om een tijdelijke verblijfsvergunning met als doel: “bijzondere band met Aruba”. Aan deze aanvraag ligt ten grondslag dat zij pleegmoeder is van een minderjarig van een op Aruba geboren Nederlander, een landskind. Zij verzorgt dit kind, dat dit jaar elf jaar wordt, al vanaf zijn eerste levensjaar. In de beschikking van dit gerecht van 12 december 2023 is verzoekster benoemd tot voogdes van het kind, waarmee zij het wettelijk gezag heeft over hem. Zij maakt nu aanspraak op het beleid van verweerder dat toestaat dat een ouder van een landskind, die het wettelijk gezag over dat kind heeft én met hem samenwoont, een tijdelijke verblijfsvergunning kan krijgen vanwege de bijzondere band met Aruba. Verzoekster moet als ouder worden aangemerkt, althans is als voogd met de ouder gelijk te stellen. Dit zou volgens verzoekster volgen uit het bepaalde in artikel [artikelnummer 1], tweede lid, in samenhang met artikel [artikelnummer 2] van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW).
2.1.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning geweigerd, omdat een voogd niet hetzelfde is als een ouder en het beleid toelating van een voogd op grond van de bijzondere band met Aruba niet toelaat.
2.2.
Het gerecht geeft verweerder hierin gelijk. In het beleid, zoals neergelegd in het Handboek toelating 2023, is specifiek omschreven dat alleen een ouder met het wettelijk gezag over een minderjarig landskind, die bovendien ook samenwoont met dat kind, in aanmerking kan komen voor de vergunning tot verblijf vanwege een bijzondere band met Aruba. Verweerder heeft toegelicht dat een de uitzonderingen die in het Handboek zijn opgenomen onder de noemer ‘ Bijzondere band met Aruba’ restrictief worden uitgelegd. De betreffende uitzondering is alleen bedoeld voor 1. de ouder van een minderjarig landskind, 2. die het wettelijke gezag heeft over dat kind, en 3. die met het kind samenwoont op het hoofdverblijf van de ouder. Verzoekster voldoet wel aan de voorwaarden onder 2. omdat zij als voogdes het wettelijk gezag heeft over het kind, en onder 3, omdat het kind bij haar inwoont. Verzoekster is echter niet de ouder van het kind en voldoet dus niet aan de onder 1. genoemde voorwaarde. Dat zij zich als voogd de ouder voelt van kind is volledig begrijpelijk, maar niet voldoende om als ouder te worden aangemerkt.
2.3.
De door verzoekster aangehaalde artikelen uit het BW geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Artikel [artikelnummer 1], tweede lid,van het BW Aruba gaat over de aan het ouderlijk gezag verbonden plicht en het recht van de ouder om zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden en niet over de vraag wie als ouder van een kind kan of moet worden aangemerkt. Het tweede lid van artikel [artikelnummer 1] bepaalt wat onder verzorging en opvoeding van het kind moet worden volstaan. Artikel [artikelnummer 2] van het BW bepaalt dat artikel [artikelnummer 1], tweede lid, van het BW van overeenkomstige toepassing is in het geval een voogd het gezag uitoefent. Daarmee is, anders dan verzoekster betoogt, niet gegeven dat een voogd gelijk is aan of gelijkgesteld moet worden aan een (juridische) ouder. In het door verzoekster niet genoemde artikel [artikelnummer 3] van het BW is geregeld dat minderjarigen onder gezag staan (eerste lid), dat onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij (tweede lid), en dat ouderlijk gezag door de ouders gezamenlijk of door een ouder wordt uitgeoefend. Voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend (derde lid). Met name uit het derde lid van artikel [artikelnummer 3] van het BW blijkt duidelijk dat een voogd niet gelijk is aan een ouder en daarmee evenmin kan worden gelijkgesteld.
Deze artikelen uit het BW bevatten dus niet de door verzoekster gestelde gelijkstelling die ertoe moet leiden dat verweerder genoemde uitzondering in zijn beleid vanwege de bijzondere band met Aruba ook moet toepassen op personen die wel voogd maar geen ouder zijn en ook niet als ouder kunnen worden aangemerkt.
2.4.
De conclusie is dat het bezwaar van verzoekster waarschijnlijk niet zal leiden tot de afgifte van een verblijfsvergunning en dus geen redelijke kans van slagen heeft.
2.5.
Het gerecht bekijkt bij een verzoek om een voorlopige voorziening ook of het niet schorsen van de bestreden beschikking onevenredig nadeel voor verzoekster met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van die beschikking te dienen belang. Als al duidelijk is dat het bezwaar niet zal slagen, is er weinig ruimte om op grond van een belangenafweging nog te beslissen dat het besluit geschorst moet worden. Het gerecht heeft respect voor de wijze waarop verzoekster zich inzet voor de verzorging en opvoeding van Jonandry Miguel, het minderjarige landskind. Het gerecht begrijpt goed hoe belangrijk het voor verzoekster en haar pleegkind is dat verzoekster legaal in Aruba kan wonen (ook) om voor haar pleegkind te kunnen zorgen, zoals haar door het gerecht is opgedragen toen zij als voogdes werd benoemd. Daar staat het belang van verweerder tegenover om vast te houden aan het vastgestelde vreemdelingenbeleid om zo de toelating van vreemdelingen te reguleren. Naar het oordeel van het gerecht gaat het belang van verweerder in dit geval boven het belang van verzoekster. Daarbij is relevant dat verweerder in de bestreden beschikking, maar ook op de zitting, heeft benadrukt dat aan verzoekster, als zij werk vindt en de werkgever voor haar garant wil staan, een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid in loondienst’ kan worden verleend. Daarmee kan alsnog in het gewenste legale verblijf van verzoekster worden voorzien. Er zijn dan ook geen redenen om te oordelen dat de bestreden beschikking onevenredig nadeel oplevert voor verzoekster als hiervoor bedoeld. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2024 in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage bij de uitspraak van 4 december 2024 (AUA202403749 LAR)
Burgerlijk wetboek van Aruba, boek 1
Artikel 245
1. Minderjarigen staan onder gezag.
2. Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij.
3. Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend. Voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend.
4. Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte.
Artikel 247
[…]
2. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind is er geen sprake van verwaarlozing en passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.
[…]
Artikel 248Artikel 247, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing in het geval waarin een voogd het gezag uitoefent en het geval waarin een persoon een minderjarige verzorgt en opvoedt zonder dat hem gezag over die minderjarige toekomt.
Landsverordening toelating en uitzetting
Artikel 9
1. Een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf kan door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd:
a. in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren;
[…]
Handboek Toelating 2023
1.5.1 Bijzondere binding met Aruba
[…]
Er kan sprake zijn van bijzondere band indien zich een van deze gevallen zich voordoet:
[…]
- Bent u een ongehuwde meerderjarige toelatingsplichtige ouder van een landskind en woont u samen met het kind: Indien u ongehuwd bent en niet in het bezit bent van een andere verblijfstitel kunt u aanspraak maken op een vergunning. Voorwaarde is dat uw kind op uw hoofdverblijf woont en u beschikt over het wettelijk gezag (alleen of samen) van het minderjarige kind.