In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot de teruggave van een auto na het beëindigen van hun relatie. Eiser stelt dat hij de eigenaar is van de auto, omdat hij een lening heeft afgesloten voor de aankoop en de auto altijd heeft gebruikt. Gedaagde betwist dit en stelt dat de auto aan haar is geschonken en dat zij de eigenaresse is, aangezien het kenteken en de verzekering op haar naam staan. De procedure begon met een verzoekschrift van eiser op 12 januari 2024, gevolgd door producties van beide partijen en een mondelinge behandeling op 1 februari 2024. Tijdens de zitting heeft eiser zijn vordering toegelicht, waarbij hij benadrukte dat hij de auto nodig heeft voor zijn dagelijkse activiteiten en dat hij deze na de relatiebreuk aan gedaagde heeft moeten afgeven. Gedaagde heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van eiser. Het Gerecht heeft vervolgens de feiten en stellingen van beide partijen beoordeeld. Het Gerecht oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de eigenaar van de auto is, ondanks dat het kenteken en de verzekering op naam van gedaagde staan. Het Gerecht heeft geoordeeld dat gedaagde onrechtmatig handelt door de auto in haar bezit te houden en heeft haar bevolen de auto aan eiser af te geven. Daarnaast is gedaagde verplicht om mee te werken aan de overschrijving van de auto op naam van eiser. De vordering tot het opleggen van een dwangsom is ook toegewezen, met een maximum van Afl. 2.500,-. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.