ECLI:NL:OGEAA:2024:195

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
Lar nr. AUA202304253
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep inzake schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft appellante, de Minister van Justitie en Sociale Zaken, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Appellante heeft op 13 maart 2023 een verzoek ingediend, maar tegen het uitblijven van een beslissing heeft zij op 8 september 2023 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft zij op 8 december 2023 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia, betwistte de ontvankelijkheid van het beroep, stellende dat appellante geen geldig bezwaarschrift had ingediend, aangezien dit niet op de juiste wijze was gedaan. Het Gerecht heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er geen hard-copy bezwaarschrift was ingediend, en dat het per e-mail ingediende bezwaarschrift niet op regelmatige wijze was ingediend. Het Gerecht concludeerde dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk was, omdat er geen sprake was van een beslissing op bezwaar waartegen beroep openstond. De uitspraak werd gedaan op 21 augustus 2024, waarbij het Gerecht ook opmerkte dat herhaling van de werkwijze van de gemachtigde kan leiden tot misbruik van recht.

Uitspraak

Uitspraak van 21 augustus 2024
Lar nr. AUA202304253

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

domicilie kiezend in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 13 maart 2023, ingediend bij verweerder op 21 maart 2023, heeft appellante verweerder verzocht om haar schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek heeft appellante op 8 september 2023 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellante op 8 december 2023 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 9 april 2024 stukken ingediend.
Het gerecht heeft het beroep samen met zaaknummer AUA202304252 behandeld ter zitting van 10 april 2024. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het gerecht heeft aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en heeft verweerder op 14 mei 2024 verzocht om stukken over te leggen.
Appellante heeft op 14 mei 2024 diverse reacties ingediend.
Op 22 mei 2024 heeft verweerder een stuk ingediend.
Het gerecht heeft daarop het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Deze zaak gaat over de ontvankelijkheid van het beroep en het daaraan voorafgaande bezwaar. Daarvoor is inzicht in de feitelijke gang van zaken nodig. Die wordt hieronder weergegeven.
De feiten
1.1
Bij bevelschrift van 7 mei 2019 heeft verweerder de uitzetting van appellante bevolen.
1.2
Hiertegen heeft appellante op 10 mei 2019 bezwaar gemaakt.
1.3
Op 21 mei 2019 heeft appellante een vergunning tot tijdelijk verblijf aangevraagd.
1.4
Op 18 juni 2019 is aan appellante (onder de naam [appellante]) een vergunning tot tijdelijk verblijf afgegeven voor de periode van 21 mei 2019 tot 21 mei 2020. Deze vergunning is op 19 juli 2019 ingetrokken. Tegen de intrekking heeft appellante bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld.
1.5
Bij beschikking van 19 juni 2019 heeft de minister van Integratie de onder 1.3 genoemde aanvraag afgewezen.
1.6
Bij beslissing op bezwaar van 25 februari 2022 heeft verweerder het onder 1.2 genoemd bezwaar gegrond verklaard. In de beslissing staat onder meer:
“(…)
Blijkens onze registers verbleef u vanaf 5 maart 2014 tot 23 oktober 2021 zonder geldige verblijfstitel op Aruba. (…) Ten tijde van het uitvaardigen van het uitzettingsbevel heeft u gehandeld in strijd met artikel 15 lid 1 sub d LTU. Daarnaast werd u tevens werkzaam aangetroffen in strijd met artikel 6 jo. artikel 7 LTU zonder een geldige verblijfstitel om werk te mogen verrichten.
(…)
Echter u voldoet thans niet meer aan de eisen die gesteld worden voor uitzetting, omdat u inmiddels een legale verblijfsstatus heeft mogen ontvangen. Op het moment van nemen van een beslissing op uw bezwaarschrift is er sprake van gewijzigde omstandigheden. Op basis hiervan kan de genomen beslissing niet meer in stand blijven. Uw uitzettingsbevel zal dan ook worden ingetrokken.
(…)”
1.7
Bij brief van 13 maart 2023, ingediend op 21 maart 2023, heeft appellante verzocht om haar schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
1.8
Tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek heeft appellante op 8 september 2023 bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift heeft appellante per mail verzonden aan het e-mailadres
[website].
1.9
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellante op 8 december 2023 onderhavig beroep ingesteld bij dit gerecht.
Het beroep
2. Appellante betoogt dat zij per mail van 8 september 2023 bezwaar heeft ingesteld tegen het uitblijven van haar verzoek om schadevergoeding. Omdat verweerder geen beslissing op voornoemd bezwaar heeft genomen, dient de fictief afwijzende beslissing te worden vernietigd.
De ontvankelijkheid
3. Als meest verstrekkende verweer heeft verweerder aangevoerd, dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt en dus ook geen beroep kan instellen tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Allereerst is geen “hard copy” bezwaarschrift ingediend. Er is wel een bezwaarschrift per e-mail ingediend, maar dat is ingediend bij Bureau Interne Diensten (BID). De gemachtigde van appellante is ermee bekend dat bezwaarschriften niet per e-mail bij BID kunnen worden ingediend. De minister zelf heeft dit bij brief aan de gemachtigde van appellante laten weten. In deze zaak is pas bij de ontvangst van het beroepschrift, dat verweerder via het Gerecht heeft ontvangen, geconstateerd dat appellante zich beroept op een per mail ingediend bezwaarschrift. Omdat geen sprake is van een op juiste wijze ingediend bezwaarschrift, is evenmin sprake van het uitblijven van een beslissing op bezwaar waartegen beroep open staat, aldus verweerder. Het beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat het per e-mail ingediende bezwaarschrift te laat is ingediend. Omdat verweerder niet op de hoogte was van enig bezwaarschrift heeft zij appellante ook niet op de hoogte kunnen stellen dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding.
4. Het gerecht heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om stukken over te leggen waaruit blijkt dat de gemachtigde van appellante wist of kon weten dat bezwaarschriften niet langs de elektronische weg en per e-mail bij BID kunnen worden ingediend. Verweerder heeft een brief overgelegd gedateerd 8 september 2022 (kenmerk: BMJSZ-J/22/000481) van de minister van justitie aan de gemachtigde van appellante waarin de gemachtigde wordt aangesproken op zijn modus operandi, te weten het indienen van verzoeken, het procederen tegen fictieve besluiten met als uiteindelijk doel het innen van dwangsommen. In die brief staat:
“Geachte heer Hassell,
(…)
Via e-mail d.d. 17 juni 2022 (verstuurd via
[website]) heeft u een bezwaarschrift ingediend wegens het uitblijven van een beslissing door de minister van Justitie en Sociale Zaken op het verzoek van 3 mei 2022. Vervolgens heeft u op 26 augustus 2022 een beroepschrift ingediend tegen de fictieve beslissing op bezwaar.
(…)
U bent er terdege van op de hoogte dat het bureau Interne Diensten (BID) géén verzoeken via e-mail aanneemt. (…).”
5. Omdat verweerder betwist een bezwaarschrift te hebben ontvangen gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek om schadevergoeding van 21 maart 2023 en vast staat dat appellante geen hard-copy bezwaarschrift heeft ingediend, moet de vraag worden beantwoord op het op 8 september 2023 per e-mail bij BID ingediende bezwaarschrift op regelmatige wijze is ingediend. Bij gebreke van wetgeving over het elektronisch verkeer tussen burger en overheid op Aruba is het aan het betrokken bestuursorgaan om al dan niet de elektronische weg open te stellen voor o.a. het indienen van aanvragen, verzoeken, bezwaarschriften.
De gemachtigde van appellante heeft er voor gekozen het bezwaarschrift per e-mail toe te zenden aan BID. Het feit dat BID een e-mailadres heeft, wil nog niet zeggen dat dit mailadres gebruikt kan en mag worden voor de indiening van rechtsmiddelen zoals bezwaarschriften. Blijkens de informatie op de website van de Arubaanse overheid is Bureau Interne Diensten (BID) een departement dat hoofdzakelijk dienstverlening aanbiedt aan de overige overheidsdiensten. De primaire taak van het BID is het verzorgen van de postregistratie en archiefbeheer voor de regering. Het BID is eveneens de officiële instantie binnen de overheid waar alle correspondentie gericht aan de ministers aangeboden moet worden ter registratie. Uitgaande brieven, Landsbesluiten, Ministeriële Beschikkingen, contracten moeten ook door BID verzonden worden.
Dat BID aan ministers gerichte poststukken registreert wil niet zeggen dat die stukken ook per mail mogen worden toegezonden. De gemachtigde was hiermee bekend, althans had hiermee bekend kunnen zijn. Dat is zeker het geval sedert de brief van 8 september 2022, waarin de gemachtigde in duidelijke bewoordingen is meegedeeld dat BID geen stukken per e-mail aanneemt. De gemachtigde had de op Aruba voorgeschreven wijze van indiening moeten hanteren. Dit heeft de gemachtigde nagelaten. De gevolgen daarvan komen voor rekening en risico van appellante.
Onder deze omstandigheden is het Gerecht van oordeel dat BID het per e-mail ingezonden bezwaarschrift niet behoefde door te zenden aan het juiste post of mailadres van verweerder. Evenmin lag het op de weg van BID om de gemachtigde (nogmaals) te wijzen op de wijze waarop bezwaarschriften moeten worden ingediend.
6. Dit alles betekent dat het er voor moet worden gehouden dat bij verweerder geen bezwaarschrift is ingediend tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek van 21 maart 2023. Daarom doet zich in dit geval niet voor de situatie dat door verweerder te laat op bezwaar is beslist. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van appellante gericht tegen een (fictieve) beslissing op bezwaar, niet-ontvankelijk is.
7. Gelet hierop is er voor veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure
of teruggave van het gestorte griffierecht geen aanleiding.
8. Het Gerecht merkt nog het volgende op. Gemachtigde is nu een gewaarschuwd mens. Herhaling van genoemde werkwijze door gemachtigde kan leiden tot het oordeel dat sprake is van misbruik van recht. In dat geval kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen. Dat kan in voorkomend geval ook een kostenveroordeling zijn.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag, 21 augustus 2024, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.