Op 24 juli 2024 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan op een verzoek van een Venezolaanse verzoeker die een vergunning tot tijdelijk verblijf had aangevraagd om bij zijn partner te kunnen verblijven. De aanvraag was eerder door de Minister van Arbeid, Energie en Integratie afgewezen, omdat de verzoeker niet voldeed aan de gestelde toelatingseisen, waaronder de eis van een duurzame relatie van minimaal drie jaar. De verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg om een voorlopige voorziening, stellende dat hij onevenredig nadeel zou ondervinden door de afwijzing, wat in strijd zou zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Tijdens de zitting op 3 juli 2024 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechter oordeelde dat de verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die zouden wijzen op onevenredig nadeel. De verzoeker had weliswaar een samenlevingsovereenkomst met zijn partner, maar de rechter kon niet inzien hoe de afwijzing van de vergunningsaanvraag het huwelijk of geregistreerd partnerschap zou belemmeren.
De rechter concludeerde dat het verzoek niet toewijsbaar was en wees het af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Martijn en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.