ECLI:NL:OGEAA:2024:159

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
AUA202200056+AUA2023I00006
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval met alcoholgebruik en rijbewijsproblemen

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 21 augustus 2015, waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betrokken waren. [Gedaagde 1] had haar auto verzekerd bij New India Assurance Representative N.V. (NIA), die schadevergoeding heeft uitgekeerd aan een benadeelde partij. NIA vordert nu terugbetaling van de schade van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2], omdat [gedaagde 2] ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol was en geen geldig rijbewijs had. De procedure omvatte verschillende conclusies van antwoord en eis, en het Gerecht heeft vastgesteld dat de vordering van NIA niet is verjaard, ondanks het verweer van [gedaagde 1]. Het Gerecht oordeelt dat NIA de verjaring tijdig heeft gestuit door een brief te sturen naar [gedaagde 1]. Ook het beroep op rechtsverwerking door [gedaagde 1] wordt verworpen. Het Gerecht concludeert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die NIA heeft vergoed aan de benadeelde. De vordering van NIA wordt toegewezen, inclusief buitengerechtelijke kosten, maar de wettelijke rente wordt pas toegewezen vanaf het moment waarop [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in verzuim zijn. In de vrijwaringszaak wordt [gedaagde 2] veroordeeld om [gedaagde 1] te vrijwaren voor de bedragen die zij aan NIA moet betalen.

Uitspraak

Vonnis van 26 juni 2024
Behorend bij AUA202200056 AR (hoofdzaak) en AUA2023I00006 AR (vrijwaringszaak)
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de
hoofdzaakvan:
NEW INDIA ASSURANCE REPRESENTATIVE N.V.,
te Aruba,
eiseres, hierna ook te noemen: NIA,
gemachtigden: de advocaten mr. E.A.Th. Kuster en mr. A.F. Kuster,
tegen:

1.[Gedaagde 1],

te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde 1],
gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson,
2.[Gedaagde 2],
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde 2],
procederend in persoon,
en in de
vrijwaringszaakvan:
[Gedaagde 1],
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde 1],
gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson,
tegen:
[Gedaagde 2],
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde 2],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure in de beide zaken blijkt uit:
- het verzoekschrift in de hoofdzaak, ingekomen op 13 januari 2022, met bijlagen 1 t/m 8;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [gedaagde 2] van 4 mei 2022;
- de conclusie van eis in het vrijwaringsincident van [gedaagde 1] van 1 juni 2022;
- de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident van NIA van 29 juni 2022;
- de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident van [gedaagde 2] van 22 november 2022;
- het vonnis in het vrijwaringsincident van 19 april 2023, waarin het [gedaagde 1] is toegestaan om [gedaagde 2] in vrijwaring op te roepen;
- het oproepexploot in het vrijwaringsincident van 8 mei 2023;
- het mondelinge antwoord van [gedaagde 2] in het vrijwaringsincident van 17 mei 2023;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [gedaagde 1] van 14 juni 2023 met producties 1 t/m 15;
- de conclusie van repliek in de hoofdzaak van NIA van 14 februari 2024 met bijlagen A t/m C en 9;
- de conclusie van dupliek in de hoofdzaak van [gedaagde 1] van 13 maart 2024;
- de conclusie van dupliek in de hoofdzaak van [gedaagde 2] van 16 mei 2024.
1.2
De zaken zijn daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 21 augustus 2015 vond er met de auto van [gedaagde 1] een ongeval plaats. De auto werd op dat moment bestuurd door [gedaagde 2]. Door het ongeval heeft een andere automobilist schade geleden (hierna: de benadeelde).
2.2 [
Gedaagde 1] had haar auto met “third party liability”-dekking verzekerd bij NIA.
2.3
NIA heeft onder de verzekeringspolis Afl. 24.549,51 uitgekeerd aan (de casco- en ziektekostenverzekeraar van) de benadeelde.
2.4
NIA heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen dekking bestaat onder de polis, omdat [gedaagde 2] ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol was en geen geldig rijbewijs had.
2.5
Op 6 februari 2019 en op 11 juni 2019 heeft NIA een brief gestuurd aan [gedaagde 2] met het verzoek de uitgekeerde schade te vergoeden en daarom Afl. 24.399,51 aan haar te betalen.
2.6
Op 17 juli 2021 heeft NIA [gedaagde 2] opnieuw aangeschreven en aangemaand om Afl. 24.357,10 aan haar te betalen.
2.7
Op 16 augustus 2021 heeft NIA [gedaagde 1] een brief gestuurd met dezelfde inhoud.
2.8 [
Gedaagde 2] heeft op 2 juli 2019 Afl. 200,- aan NIA betaald en op 13 september 2021 een bedrag van Afl. 100,-.
2.9
In een verklaring van het Korps Politie Aruba (KPA) van 6 augustus 2021 staat dat [gedaagde 2] van 27 maart 2008 tot en met 27 maart 2013 en van 14 juli 2021 tot en met 14 juli 2026 beschikt(e) over een geldig rijbewijs categorie B.
2.1
Volgens een uittreksel van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister heeft [gedaagde 1] zich op 8 augustus 2019 laten uitschrijven naar Curaçao.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

in de hoofdzaak
3.1
NIA vordert (na wijziging van haar eis) dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad worden veroordeeld om aan haar de volgende bedragen te betalen:
i. Afl. 24.257,10 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2015;
ii. Afl. 1.391,53 aan buitengerechtelijke kosten;
iii. de proceskosten.
3.2 [
Gedaagde 1] voert hiertegen gemotiveerd verweer. [Gedaagde 2] heeft erkend dat hij de schade moet betalen, maar heeft een aantal kanttekeningen geplaatst bij het verhaal van NIA.
3.3
Het Gerecht zal hierna, zo nodig, ingaan op de standpunten van partijen.
in de vrijwaringszaak
3.4 [
Gedaagde 1] vordert dat [gedaagde 2] wordt veroordeeld om alles waartoe zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld, met inbegrip van rente en kosten, aan haar te betalen.
4.DE BEOORDELING IN DE HOOFDZAAK
4.1
Het Gerecht stelt voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat [gedaagde 2] ten tijde van het ongeval had gedronken en dat er daarom geen dekking bestaat onder de verzekering (omdat dat in de polisvoorwaarden is bepaald).
4.2
Artikel 10 lid 2 van de Landsverordening aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Lam) bepaalt dat de verzekeraar die op grond van deze Landsverordening schade aan een benadeelde partij vergoedt, terwijl de schade niet door een verzekering was gedekt, de schadevergoeding kan verhalen op de aansprakelijke persoon. Dat is wat NIA in dit geval ook wil doen. Zij spreekt zowel [gedaagde 1] (als verzekeringnemer) als [gedaagde 2] (als bestuurder) aan. [Gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben afzonderlijk verweer gevoerd. Het Gerecht zal daarom hierna voor ieder van hen beoordelen of de vordering van NIA kan worden toegewezen.
De vordering van NIA op [gedaagde 1]
De vordering is niet verjaard
4.3
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde 1] is dat de vordering van NIA is verjaard. Zij wijst erop dat het ongeval plaatsvond op 21 augustus 2015 en betoogt dat zij tot de brief van 16 augustus 2021 niets van NIA heeft gehoord. Dat is zes jaar na het ongeval, en daarom is de vordering van NIA verjaard (omdat er een verjaringstermijn geldt van vijf jaar). NIA bestrijdt het standpunt van [gedaagde 1]. Zij stelt dat zij op 15 juli 2020 (dus binnen vijf jaar) een brief aan [gedaagde 1] heeft gestuurd, waarin zij [gedaagde 1] heeft gevraagd Afl. 24.252,01 aan haar terug te betalen.
4.4
Anders dan [gedaagde 1] heeft betoogd, kan deze brief wel aangemerkt worden als een mededeling die de verjaring van de vordering van NIA heeft gestuit. Uit de brief blijkt immers duidelijk dat NIA zich op het standpunt stelde dat [gedaagde 1] haar geld schuldig was. Deze brief kan de verjaring van de vordering dus hebben gestuit, als de brief [gedaagde 1] heeft bereikt.
4.5 [
Gedaagde 1] bestrijdt echter dat zij de brief van 15 juli 2020 heeft ontvangen. Zij wijst erop dat de brief is gericht aan haar oude adres in Aruba, terwijl zij toen al was uitgeschreven naar Curaçao. Zij heeft de brief daarom nooit ontvangen. Om te bewijzen dat [gedaagde 1] wel kennis had van de brief, heeft NIA gewezen op de aantekeningen die het door haar ingeschakelde incassobureau RSI heeft gemaakt. Op de brief heeft RSI op 17 juli 2020 de handgeschreven aantekening “weigert te tekenen” gemaakt. Ook heeft NIA een “rapportage” van RSI ingebracht, waarin staat dat NIA heeft geprobeerd de brief aan [gedaagde 1] te overhandigen, maar dat zij heeft geweigerd de brief in ontvangst te nemen. In de rapportage is het volgende opgeschreven over de gang van zaken:
“Mi a jega na e adres [adres] unda mi a topa cu [gedaagde 1]] hunto su mama y su tata. Asina cu mi a splica ta kico mi a bin hasi, vooral e tata a cuminsa ta zundra cu [gedaagde 1]] no ta bay para responsable pa e debe aki pasobra ta [gedaagde 2] tbt na stuur e dia di accidente y pasobra cu [gedaagde 2]] mes a hasi areglo di pago caba cu New India y pesey mester sigui handle awor cu [gedaagde 2]. Mi a jama [betrokkene 1] di oficina, y riba instruccion mi a conseha e famia pa accepta e carta y nan mes busca [gedaagde 2] y nan bay hunto New India pa has algo pa evita cu e caso aki bay mas lew y cu consequentemente lo bira mucho mas caro. Tambe a splika [gedaagde 1] cu e como polishouder no por scapa di su responsabilidad gewoon asina. Na final nan a disidi di tog no accepta e carta y a laga sa cu nan lo no bay paga nada tampoco.”
4.6
Tussen partijen staat (terecht) niet ter discussie dat het op de weg van NIA ligt om te stellen – en bij betwisting te bewijzen – dat zij de verjaring van haar vordering op [gedaagde 1] tijdig heeft gestuit. Dat is alleen het geval, als [gedaagde 1] de brief van 15 juli 2020 daadwerkelijk heeft ontvangen (of het aan omstandigheden in haar risicosfeer is te wijten dat dit niet het geval is). [Gedaagde 1] bestrijdt dat. Naar het oordeel van het Gerecht is die bestrijding echter onvoldoende onderbouwd, en wel om de volgende reden.
4.7
Vast staat dat NIA de brief volgens de adressering heeft willen bezorgen op het adres [adres] in Aruba, terwijl [gedaagde 1] zich al in augustus 2019 had laten uitschrijven van dit adres. [Gedaagde 1] was dus (officieel) niet woonachtig op het adres waarnaar NIA de brief heeft gestuurd. Dat neemt echter niet weg dat de mogelijkheid bestaat dat [gedaagde 1] daar wel aanwezig was. NIA heeft bij conclusie van repliek gemotiveerd gesteld dat [gedaagde 1] nog altijd staat ingeschreven in Curaçao en dat NIA het verzoekschrift daarom ook in Curaçao wilde betekenen, maar dat [gedaagde 1] daar niet te traceren was. Uiteindelijk bleek dat [gedaagde 1] feitelijk in Aruba was en liet [gedaagde 1] weten dat zij het verzoekschrift ook in Aruba wilde wilde ontvangen. [Gedaagde 1] heeft dat niet bestreden, zodat het Gerecht ervan uitgaat dat dat klopt. De enkele omstandigheid dat [gedaagde 1] in het bevolkingsregister van Curaçao staat ingeschreven, betekent dus (anders dan [gedaagde 1] lijkt te betogen) niet dat [gedaagde 1] feitelijk niet in Aruba verblijft en hier geen kennis kan nemen van post.
4.8
Daarbij komt dat [gedaagde 1] niet heeft bestreden dat RSI daadwerkelijk op 17 juli 2020 bij haar ouders aan de deur is geweest. Ook staat niet ter discussie dat RSI op diezelfde dag (toen nog niet bekend was hoe de discussie tussen NIA en [gedaagde 1] zich later zou gaan ontwikkelen) heeft opgeschreven dat [gedaagde 1] – na een discussie over de zaak, waarbij ook haar ouders aanwezig waren – de brief weigerde in ontvangst te nemen. Op basis van die aantekening van 17 juli 2020 moet het Gerecht er dan ook vanuit gaan dat RSI op die dag heeft gesproken met iemand die zichzelf tegenover RSI uitgaf voor [gedaagde 1], die werd vergezeld door de ouders van [gedaagde 1], die door de vader van [gedaagde 1] werd aangesproken met “[betrokkene 2]” en die op de hoogte was van de details van de zaak.
4.9
Gelet op die combinatie van factoren en het feit dat [gedaagde 1] niets concreets heeft gesteld waaruit kan blijken dat zij op 17 juli 2020 niet op Aruba was, heeft [gedaagde 1] naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de brief van 15 juli 2020 haar heeft bereikt. Daarmee heeft NIA de verjaring tijdig gestuit.
NIA heeft haar rechtsvordering niet verwerkt
4.10 [
gedaagde 1] heeft ook een beroep gedaan op rechtsverwerking. Rechtsverwerking houdt in dat iemand de rechten die hij heeft, niet meer geldend kan maken omdat hij zich heeft gedragen op een manier die niet overeenstemt met de uitoefening van zijn rechten. Volgens vaste rechtspraak kan alleen in bijzondere gevallen worden aangenomen dat iemand zijn rechten heeft verwerkt. Enkel tijdsverloop (waarin de schuldeiser heeft stilgezeten) is onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden waardoor de schuldenaar er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de schuldeiser zijn rechten niet meer zou opeisen, of de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld als de schuldeiser zijn recht alsnog uitoefent.
4.11 [
Gedaagde 1] stelt ter onderbouwing van haar beroep dat NIA meer dan vijf jaar lang niets van zich heeft laten horen, en daarnaast ook uitdrukkelijk heeft gezegd dat zij de schade alleen op [gedaagde 2] zou gaan verhalen. Als gezegd leidt echter het tijdsverloop niet tot een geslaagd beroep op rechtsverwerking. Datzelfde geldt voor het feit dat NIA in 2019 wel [gedaagde 2] maar niet [gedaagde 1] heeft aangesproken: dat kan worden bestempeld als “stilzitten” tegenover [gedaagde 1], maar dat betekent niet dat NIA haar recht om ook [gedaagde 1] aan te spreken heeft verspeeld. Dat zou anders zijn, als NIA expliciet zou hebben gezegd dat zij alleen [gedaagde 2] zou aanspreken. NIA heeft echter gemotiveerd bestreden dat zij dat heeft gedaan, terwijl [gedaagde 1] haar stelling helemaal niet heeft onderbouwd. Het beroep op rechtsverwerking wordt daarom verworpen.
[Gedaagde 1] is (mede) aansprakelijk voor de gevolgen van de aanrijding
4.12 [
Gedaagde 1] stelt zich vervolgens op het standpunt dat NIA de schade niet op haar kan verhalen, omdat [gedaagde 2] het ongeval heeft veroorzaakt en hij de auto zonder haar toestemming heeft gebruikt omdat hij aan het joyriden was. NIA bestrijdt dat (en datzelfde geldt overigens voor [gedaagde 2]).
4.13
Naar het Gerecht begrijpt, doet [gedaagde 1] een beroep op overmacht in de zin van artikel 19 lid 5 van de Landsverordening wegverkeer. Op grond van artikel 19 lid 3 van die Landsverordening is de eigenaar of houder van een voertuig aansprakelijk voor de gedragingen van degene die hij in dat voertuig laat rijden. Artikel 19 lid 5 van de Landsverordening bepaalt dat de rechter het schadevergoedingsbedrag kan beperken, als aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht. Deze twee bepalingen, in samenhang bezien, brengen mee dat van overmacht sprake is als [gedaagde 1] [gedaagde 2] niet met de auto heeft laten rijden, op de manier bedoeld in artikel 19 lid 3 van de Lam. Volgens vaste rechtspraak is van laten rijden niet alleen sprake als de eigenaar of houder van de auto daarmee uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft ingestemd, maar ook als hij “door zijn zorgeloosheid de ander de gelegenheid tot rijden heeft gegeven.”
4.14
Naar het oordeel van het Gerecht is in dit geval sprake van zo’n situatie. Vast staat dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een relatie met elkaar hadden. Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] heeft gezegd dat [gedaagde 2] op de dag van het ongeval aan de auto van [gedaagde 1] aan het klussen was. Kennelijk had [gedaagde 1] [gedaagde 2] daarbij de sleutels van de auto gegeven, of had zij de sleutels in ieder geval opgeborgen op een plaats die gemakkelijk toegankelijk was voor [gedaagde 2]. Gelet op die feiten en omstandigheden heeft [gedaagde 1] onvoldoende onderbouwd dat zij [gedaagde 2] geen toestemming had gegeven haar auto te gebruiken en dat zij voldoende voorzorgsmaatregelen had getroffen om te voorkomen dat [gedaagde 2] die auto zou gebruiken. Van overmacht is dan ook geen sprake en NIA kan de schade daarom op [gedaagde 1] verhalen.
De gevorderde rente wordt afgewezen, de buitengerechtelijke kosten toegewezen
4.15 [
Gedaagde 1] heeft tot slot betoogd dat de vordering van NIA moet worden gematigd. Zij betoogt daartoe dat de schade van de benadeelde slechts Afl. 20.517,60 bedroeg. De rest van de kosten die NIA in rekening wil brengen, zijn kosten voor het incassobureau. Dit incassobureau heeft ten opzichte van haar echter nooit werkzaamheden verricht, zodat die kosten ook niet op haar kunnen worden verhaald.
4.16
Het Gerecht volgt [gedaagde 1] daarin niet. Allereerst blijkt uit de in het geding gebrachte stukken dat de “blikschade” weliswaar Afl. 20.517,60 was, maar dat aan de casco-verzekeraar van de benadeelde daarnaast kosten zijn vergoed voor “surveyor, towing en time loss”. Daarmee bedroeg de uitkering aan de casco-verzekeraar Afl. 20.927,60. Daarbij moet worden opgeteld het bedrag van Afl. 3.612,91 dat NIA aan AZV heeft vergoed in verband met medische schade van de benadeelde. De totale schade was dus Afl. 24.549,51. NIA heeft daarop in mindering gebracht het eigen risico van Afl. 150,- en de betalingen van [gedaagde 2] van Afl. 300,-, en erbij opgeteld de kosten van de drie betekeningen door RSI (op 6 februari 2019, 18 juni 2019 en 17 juli 2020) van in totaal Afl. 157,50. Zo komt NIA op het totaalbedrag van Afl. 24.257,01.
4.17
Voor zover [gedaagde 1] stelt dat de kosten voor de aanmaningen niet bij haar in rekening kunnen worden gebracht, geldt dat alle verhaalskosten (mede) voor haar rekening komen als verzekeringnemer. Dat geldt dus ook voor de kosten van de aanmaningen aan het adres van [gedaagde 2]. Dit soort aanmaningskosten zijn buitengerechtelijke kosten die normaal gesproken via het forfaitaire liquidatietarief worden berekend, en komen daarom doorgaans niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking. In dit geval maakt NIA echter aanspraak op de daadwerkelijke buitengerechtelijke kosten. Het totaal daarvan is niet hoger dan de kosten volgens het toepasselijke liquidatietarief, zodat het Gerecht van oordeel is dat zowel de kosten van de betekeningen als de overige buitengerechtelijke kosten (die [gedaagde 1] niet heeft bestreden) voor rekening komen van [gedaagde 1].
4.18
NIA vordert tot slot de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 21 augustus 2015 (de datum van het ongeval). De vordering van NIA is echter geen vordering op grond tot schadevergoeding in de zin van artikel 6:83 onder b van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat [gedaagde 1] de wettelijke rente pas is verschuldigd vanaf het moment waarop zij in verzuim is. Daarover heeft NIA niets gesteld, terwijl de brief van 15 juli 2020 geen harde betaaltermijn bevatte. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de datum waarop het verzoekschrift is betekend.
De vordering van NIA op [gedaagde 2]
4.19
NIA stelt dat zij de schade op [gedaagde 2] kan verhalen, omdat hij toen hij het ongeval veroorzaakte dronken was en niet beschikte over een geldig rijbewijs. [Gedaagde 2] heeft niet bestreden dat hij gedronken had. Wel heeft hij aangevoerd dat
het ongeval niet aan hem te wijten is maar aan de andere automobilist;
de auto van de benadeelde nog een restwaarde had en NIA daarmee ten onrechte geen rekening houdt;
hij wel beschikte over een rijbewijs.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Het ongeval is de schuld van [gedaagde 2]
4.20 [
Gedaagde 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat het ongeval niet zijn schuld is, omdat de benadeelde (die hem tegemoet kwam) in zijn rijbaan reed. NIA heeft in reactie daarop verwezen naar het rapport dat KPA na het ongeval heeft opgesteld. Daarin staat dat [gedaagde 2] “gekomen in de bocht thv perceel 47 [...] links [...] reed en botste tegen de tegemoet komende [benadeelde]”. Dat is ook vastgesteld door onderzoeksbureau Forensys. Forensys heeft aan de hand van het schadebeeld en sporenonderzoek vastgesteld dat [gedaagde 2] buiten zijn rijbaan is geraakt en daardoor tegen de auto van de benadeelde is aangereden. [Gedaagde 2] heeft niets concreets aangevoerd waaruit kan blijken dat dit niet klopt. Het Gerecht gaat er dus vanuit dat [gedaagde 2] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en dat NIA de schade terecht aan de benadeelde heeft uitgekeerd.
Er is rekening gehouden met de restwaarde van de auto
4.21
Anders dan [gedaagde 2] lijkt te betogen, blijkt uit de schade-opstelling dat bij het bepalen van de hoogte van de schade al rekening is gehouden met de restwaarde van de auto. De restwaarde is niet als schade uitgekeerd, en NIA heeft dus niet te veel schade vergoed.
[Gedaagde 2] had geen rijbewijs
4.22
NIA heeft een rapportage van KPA overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde 2] op het moment van het ongeval geen rijbewijs had. In het licht daarvan had van [gedaagde 2] mogen worden verwacht dat hij zijn standpunt dat hij toen wél beschikte over een geldig rijbewijs, goed zou onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Het Gerecht gaat er dan ook van uit dat [gedaagde 2] tijdens het ongeval geen geldig rijbewijs had. Overigens maakt dat voor de beoordeling van het geschil niet uit: omdat vast staat dat [gedaagde 2] gedronken had toen hij het ongeluk veroorzaakte, kan NIA alleen al om die reden de schade op hem verhalen.
De betalingsproblemen van [gedaagde 2] staan niet in de weg aan de vordering
4.23
Op grond van het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat [gedaagde 2] de uitgekeerde schade aan NIA moet vergoeden. [Gedaagde 2] heeft verschillende keren benadrukt dat hij geen werk heeft en dat hij daarom geen geld heeft om NIA te betalen. Ook als dat klopt ([gedaagde 2] heeft zijn standpunt niet onderbouwd), geldt dat de geldproblemen van [gedaagde 2] niet betekenen dat hij niets aan NIA hoeft te betalen. [Gedaagde 2] kan, als hij dat wil, proberen een betalingsregeling te treffen met NIA.
De gevorderde wettelijke rente wordt afgewezen, de buitengerechtelijke kosten toegewezen
4.24
NIA vordert tot slot de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 21 augustus 2015 (de datum van het ongeval). De vordering van NIA is echter geen vordering op grond tot schadevergoeding in de zin van artikel 6:83 onder b van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat [gedaagde 2] de wettelijke rente pas is verschuldigd vanaf het moment waarop hij in verzuim is. Daarover heeft NIA niets gesteld, terwijl de brieven die NIA aan [gedaagde 2] heeft gestuurd geen harde betaaltermijn bevatten. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de datum waarop het verzoekschrift is betekend.
4.25
NIA vordert daarnaast een bedrag van Afl. 1.391,53 aan buitengerechtelijke kosten. [Gedaagde 2] heeft daartegen geen verweer gevoerd. Omdat NIA voldoende heeft onderbouwd dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht en wat die werkzaamheden hebben gekost (en de gevorderde daadwerkelijke kosten bovendien niet hoger zijn dan de kosten volgens het liquidatietarief), zal dit gedeelte van de vordering worden toegewezen.
[Gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hoofdelijk veroordeeld
4.25 [
Gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om dezelfde bedragen aan NIA te betalen. Zoals NIA heeft gevorderd (en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet hebben betwist), zal deze veroordeling hoofdelijk worden uitgesproken. Dat betekent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beiden voor het volledige bedrag aansprakelijk zijn. Als één van hen een bedrag betaalt aan NIA, kan de ander voor dat bedrag niet meer worden aangesproken.
[Gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld in de proceskosten
4.26 [
Gedaagde 1] en [gedaagde 2] krijgen in deze procedure ongelijk en worden daarom hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van NIA. Die worden begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 415,10 aan explootkosten en Afl. 2.000,- aan salaris van de gemachtigde (2 punten x tarief 4)).

5.DE BEOORDELING IN DE VRIJWARINGSZAAK

5.1 [
Gedaagde 1] vordert dat [gedaagde 2] haar moet vrijwaren voor alles wat zij op grond van het vonnis in de hoofdzaak aan NIA moet betalen. [Gedaagde 2] heeft die vordering erkend, zodat deze kan worden toegewezen.
5.2
In de hoofdzaak worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeeld om de uitgekeerde schade (en de kosten) aan NIA te betalen. Het is nog onbekend of NIA de schade op [gedaagde 1] of op [gedaagde 2] zal verhalen, of op beiden voor een deel. Dit betekent dat [gedaagde 1] op grond van het vonnis in de vrijwaringszaak [gedaagde 2] kan aanspreken voor het bedrag dat NIA op haar verhaalt.

6.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in de hoofdzaak
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan NIA Afl. 24.557,10 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2022 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan NIA Afl. 1.391,53 aan buitengerechtelijke kosten te betalen;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de kosten van de procedure, die tot aan de datum van deze uitspraak aan de kant van NIA worden begroot op Afl. 3.165,10;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de vrijwaringszaak
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [gedaagde 1] al datgene te betalen waartoe zij in de hoofdzaak ten opzichte van NIA wordt veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling in de hoofdzaak, voor zover die veroordeling op [gedaagde 1] wordt verhaald;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2024 in aanwezigheid van de griffier.