ECLI:NL:OGEAA:2024:151

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
CVB nr. AUA202103106
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing ouderdomspensioen door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft het College van Beroep op 14 februari 2024 uitspraak gedaan op het beroep van een appellant tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 28 september 2021, waarbij zijn verzoek om ouderdomspensioen werd afgewezen. De appellant, geboren in 1953, had een verzoek ingediend voor ouderdomspensioen, maar de SVB stelde dat hij tussen zijn vijftiende en pensioengerechtigde leeftijd nooit ingeschreven was in het bevolkingsregister van Aruba. De appellant betwistte deze claim en stelde dat hij tussen 1985 en 1986 wel degelijk ingeschreven was, maar daarna in verschillende landen verbleef zonder zich daar in te schrijven.

Het College heeft vastgesteld dat de SVB ten onrechte had geconcludeerd dat de appellant niet ingeschreven was in het bevolkingsregister van Aruba gedurende bepaalde periodes. De SVB had de verplichting om te onderzoeken of de appellant feitelijk in Aruba woonachtig was, en het College oordeelde dat de SVB niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de appellant niet in Aruba woonde. De uitspraak concludeerde dat het beroep gegrond was en dat de SVB een nieuwe beslissing moest nemen, rekening houdend met de bevindingen van het College.

Daarnaast werd de SVB veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant tot een bedrag van Afl. 1.400,-. Het College benadrukte dat de SVB binnen drie maanden na de uitspraak een nieuwe beslissing moest nemen, in overeenstemming met de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 14 februari 2024
CVB nr. AUA202103106

COLLEGE VAN BEROEP

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van
de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering (Laov) van:

[Appellant],

wonende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen de beslissing van 28 september 2021 van:

DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,

gevestigd te Aruba,
VERWEERDER, hierna ook te noemen: de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. P.R.C. Brown.

HET PROCESVERLOOP

Bij beslissing van 28 september 2021 (hierna: de bestreden beslissing) heeft de bank het verzoek van appellant om hem ouderdomspensioen toe te kennen, afgewezen.
Tegen deze beslissing heeft appellant op 19 oktober 2021 beroep aangetekend.
De bank heeft op 12 april 2022 een verweerschrift ingediend.
Het beroep van appellant is op de bijeenkomst van 13 december 2022 van dit College behandeld. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. D.L. Emerencia occuperende voor mr. G. de Hoogd. De bank heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. J. Tromp. Namens de bank waren tevens aanwezig [betrokkene 1] en drs. [betrokkene 2], beiden werkzaam bij de bank.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Standpunten van partijen

1.1
Aan de bestreden beslissing heeft de bank ten grondslag gelegd dat appellant tussen de vijftienjarige leeftijd en de pensioengerechtigde leeftijd nimmer ingeschreven geweest was in het bevolkingsregister van Aruba. Voor de jaren dat appellant wel stond ingeschreven in het bevolkingsregister geldt dat verweerder hem als niet-ingeschreven kan aanmerken indien hij feitelijk niet in Aruba woonachtig was.
1.2
Appellant kan zich niet verenigen met de beslissing en stelt zich daarbij - kort gezegd en zakelijk weergegeven - op het standpunt dat hij tussen 1985 en 1986 ingeschreven stond in het bevolkingsregister en dat hij hierna in Miami, in Nederland, in Mexico en Colombia verbleef zonder dat hij zich daar heeft ingeschreven.
Het geschil
2. Ter beantwoording ligt voor de vraag of de bank op goede gronden heeft besloten om het verzoek om toekenning van ouderdomspensioen aan appellant heeft afgewezen.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 1, van de Laov, wordt onder ingezetene verstaan degene wiens persoonsgegevens in de bevolkingsadministratie van Aruba wordt bijgehouden.
3.2
Ingevolge artikel 5, eerste lid van de Laov is verzekerd overeenkomstig deze landsverordening, de ingezetene die de leeftijd van vijftien jaar, doch nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
3.3
Ingevolge artikel 8, zesde lid van de Laov, is de Directeur bevoegd om jaren waarin een pensioengerechtigde volgens het bevolkingsregister van Aruba feitelijk in Aruba woonachtig was, als niet-verzekerde jaren aan te merken, indien hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zulks niet het geval was.
3.4
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Onderlinge Regeling Boedelscheiding Nederlandse Antillen (Onderlinge Regeling) worden de verplichtingen uit hoofde van uitkeringen bij wijze van pensioen aan personen die per 1 januari 1986 woonplaats hebben op Aruba, toegewezen aan Aruba.
De feiten
4.1
Appellant, geboren op [geboortedatum} 1953 in Aruba, bereikte op 8 april 1968 de vijftienjarige leeftijd en bereikte op 8 april 2013 de pensioenleeftijd.
4.2
Uit een verklaring uit de basisadministratie van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van 14 oktober 2021 blijkt dat appellant als volgt is opgenomen in het bevolkingsregister:
“(…)
Adres: van 25-03-2017 tot 23-07-2021 onbekend (…)
Adres: van 13-12-1996 tot 25-03-2017 [adres] Aruba
Adres: van 07-10-1991 tot 13-12-1996 Colombia (…)
Adres: van 08-04-1953 tot 07-10-1991 [adres] Aruba.
Uit onderzoek is gebleken dat betrokkene vanaf 13-12-1996 tot bij zijn inschrijvingsdatum op 23-07-2021 niet op Aruba heeft gewoond.”
4.3
Op 12 augustus 2021 heeft appellant een verzoek om ouderdomspensioen ingediend.
4.4
Bij bestreden beslissing van 28 september 2021 heeft de bank dit verzoek afgewezen. In de beslissing staat onder meer:
“(…)
U bent tussen uw 15e en uw pensioengerechtigde leeftijd nimmer ingeschreven geweest in het Bevolkingsregister van Aruba, en derhalve niet verzekerd geweest conform de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering.
(…)”.
De beoordeling
5.1
Het College stelt allereerst vast dat de in de bestreden beslissing opgenomen motivering dat appellant tussen zijn 15e levensjaar en de pensioengerechtigde leeftijd nimmer ingeschreven stond in het bevolkingsregister van Aruba niet klopt. Uit de in 4.2 genoemde verklaring blijkt immers dat appellant vanaf zijn geboorte tot 7 oktober 1991 en in de periode 13 december 1996 tot 25 maart 2017 weldegelijk ingeschreven heeft gestaan in het bevolkingsregister.
5.2
De bank heeft zich op het standpunt gesteld dat in het kader van de uitvoering van de Laov de feitelijke woonplaats wordt beoordeeld. Indien de directeur gegronde redenen heeft om aan te nemen dat appellant ondanks zijn inschrijving in Aruba, feitelijk niet in Aruba woonachtig was, hij bevoegd is deze jaren als niet-verzekerde jaren aan te merken. Dit volgt namelijk uit artikel 8, zesde lid van de Laov.
Periode van 8 april 1968 tot en met 31 december 1985
5.3
Appellant heeft een verklaring overgelegd van [betrokkene 3] van 13 oktober 2021. [Betrokkene 3], geboren [geboortedatum] 1945, heeft verklaard dat hij vanaf 1977 tot zijn pensioen als personeelsmanager bij Concorde Casino heeft gewerkt en dat appellant vanaf 1977 tot 1984 als croupier en supervisor bij dat casino heeft gewerkt. Verder heeft appellant een overzicht van zijn werkgeschiedenis overgelegd waaruit is op te maken dat hij, naar zijn zeggen, van 1973 tot 1977 als croupier heeft gewerkt bij het American Hotel en Casino, en van 1977 tot 1985 als croupier/supervisor bij Aruba Hotel Enterprises.
5.4
Gelet op de verklaring van Lacle, het werkoverzicht en hetgeen ter zitting is besproken, is naar het oordeel van het College niet met voldoende zekerheid vast komen te staan dat appellant in de gehele periode van 8 april 1968 tot en met 31 december 1985 feitelijk niet in Aruba woonachtig was. Het ligt op de weg van de bank daar onderzoek naar te doen. De bestreden beslissing lijdt daarom aan een motiveringsgebrek. In zoverre slaagt het beroep.
Periode van 1 januari 1986 tot 8 april 2013
5.5
Voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 1986 tot 8 april 2013 is, gelet op artikel 19, tweede lid, van de Onderlinge Regeling bepalend of appellant op 1 januari 1986 woonplaats had in Aruba. Indien dat niet het geval was, kan appellant voor deze periode geen recht op ouderdomspensioen aan de Laov ontlenen.
5.6
Appellant heeft schriftelijk een door hem ondertekende, maar niet gedateerde verklaring afgelegd over zijn verblijf in en buiten Aruba vanaf 1985 tot en met 2021. Hierin heeft appellant verklaard dat hij vanaf 1985 tot 1991 afwisselend zes maanden in Miami en Aruba verbleef. Ter zitting heeft appellant nader toegelicht dat zijn partner in Miami verbleef en hij geen werk kon vinden in Aruba, zodat hij ook in Miami verbleef. Omdat dit zonder visum slechts voor maximaal zes maanden kon, keerde hij steeds terug naar Aruba.
5.7
Gelet op wat appellant heeft verklaard, heeft de bank zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant in de periode van 1985 tot 1991 feitelijk niet woonachtig was in Aruba. Immers, gelet op de verblijfplaats van zijn partner in Miami en de omstandigheid dat de periodieke terugkeer van appellant naar Aruba was ingegeven door het niet hebben van een visum waarmee hij langer dan zes maanden in de Verenigde Staten kon verblijven, is voldoende komen vast te staan dat appellant het centrum van zijn maatschappelijk leven in genoemde periode niet in Aruba had. Ondanks zijn inschrijving in het bevolkingsregister van Aruba is dan van feitelijk wonen in Aruba geen sprake. Dat betekent dat appellant op 1 januari 1986 niet voldeed aan de voorwaarde van artikel 19, tweede lid, van de Onderlinge Regeling om voor de periode vanaf 1 januari 1986 aanspraak te kunnen maken op ouderdomspensioen op grond van de Laov. In zoverre slaagt het beroep niet.
Slotsom
6. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond zal worden verklaard en dat de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De bank zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.
7. Aanleiding bestaat om de bank met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van Afl. 1.400,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, waarde per punt Afl. 700,-).

DE BESLISSING

Het College van Beroep:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing van de bank van 28 september 2021;
- bepaalt dat de bank binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing neemt met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
- veroordeelt de bank in de proceskosten van appellant tot een bedrag van Afl. 1.400, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven op 14 februari 2024 door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, H. Dirksz en E.E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.