5.3Het is niet zo dat een van de twee rechten in het algemeen zwaarder weegt dan het andere. De vraag welk recht in een concreet geval zwaarder weegt (en dus of al dan niet sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW), moet worden gevonden door een afweging van de omstandigheden van het geval. In uitspraken van het EHRM en van de Hoge Raad zijn voor deze afweging gezichtspunten ontwikkeld, waaronder de volgende:
i.
Dragen de uitlatingen bij aan een debat over zaken van algemeen belang?
Van groot gewicht is of de uitlatingen bijdragen aan een debat over zaken van publiek belang. Is dat het geval, dan komt veel ruimte en gewicht toe aan de vrijheid van meningsuiting en moeten er zwaarwegende redenen zijn om die te beperken. Dit omdat een open en kritisch publiek debat wezenlijk is voor een democratische samenleving.
Wie doet de uitlatingen?
In dit geval gaat het om uitlatingen van de pers. In het kader van de vrijheid van meningsuiting komt aan de pers bijzondere betekenis toe. De pers heeft een belangrijke maatschappelijke functie, met name als publieke waakhond die zaken blootlegt, en kan voorzien in het recht van het publiek om (kritische) informatie te ontvangen. Wat betreft de wijze waarop de pers daarbij te werk gaat geldt de journalistieke vrijheid als belangrijk uitgangspunt. Dat betekent onder meer dat niet alleen een objectieve en ingetogen wijze van verslaglegging wordt beschermd, maar dat ook een bepaalde mate van overdrijving of zelfs provocatie is toegestaan. Daarbij dient echter wel de journalistieke zorgvuldigheid in acht te worden genomen: journalisten moeten voor een accurate en betrouwbare berichtgeving zorgen, in het bijzonder wanneer beschuldigingen worden geuit, met in achtneming van de journalistieke ethiek. Dat geldt eens te meer bij serieuze berichtgeving door – bijvoorbeeld – een onderzoeksjournalist, omdat het publiek in zo’n geval mag aannemen dat de uitlatingen deugdelijk onderzocht en juist zijn.
Vinden de uitlatingen voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal?
Van belang is of de gedane uitlatingen voldoende steun vinden in het feitenmateriaal waarover men op het moment van de uitlatingen beschikte of kon beschikken. Wel geldt dat ook later gebleken feiten die de juistheid van de uitingen ondersteunen, alsnog - achteraf - een rechtvaardiging voor die publicatie kunnen vormen, ook al was de feitelijke basis aanvankelijk te mager. Andersom maken later gebleken feiten die de juistheid van het gepubliceerde weerspreken, die publicatie niet achteraf onrechtmatig wanneer feiten die beschikbaar waren op het moment van de publicatie, die publicatie op dat moment wel rechtvaardigden. Bij de beoordeling of sprake is van voldoende steun in het feitenmateriaal, kan van belang zijn of een uitlating moet worden beschouwd als een waardeoordeel of een feitelijk bericht. Bij feitelijke berichtgeving speelt de vraag of steun kan worden gevonden in de feiten een grotere rol, terwijl dat bij waardeoordelen niet of veel minder aan de orde is.
Over wie gaan de uitlatingen?
Van belang is wat de hoedanigheid en maatschappelijke positie is van de persoon op wie de uitlatingen betrekking heeft. Zo dienen grote ondernemingen, of bekende personen als [eiser], in het algemeen meer kritisch commentaar op hun handelen te dulden dan anderen.
Hoe groot is het publiek dat met de uitlatingen wordt bereikt?
Een groter bereik van een uitlating leidt eerder tot onrechtmatigheid dan wanneer dezelfde uitlating slechts een beperkte kring van personen bereikt.
Hoe groot zijn de te verwachten gevolgen voor degene over wie de uitlating gaat?
Als de gevolgen groot zijn, zal een uitlating eerder onrechtmatig zijn dan als de uitlatingen geen noemenswaardig effect hebben.