ECLI:NL:OGEAA:2024:143

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
AUA202401467
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en straatverbod afgewezen tussen broers in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, vorderde eiser, een broer van gedaagde, ontruiming van een perceel dat op zijn naam staat, en het opleggen van een straatverbod aan gedaagde. Eiser stelde dat gedaagde zonder recht of titel op het perceel verbleef en dat hij zich onveilig voelde door bedreigingen van gedaagde. Gedaagde voerde verweer en betwistte de claims van eiser, onder andere door te stellen dat hij eerder dan eiser in de garagebusiness was en dat de afspraken over de kosten van nutsvoorzieningen niet correct waren weergegeven. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 mei 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de vorderingen van eiser. De bedreiging door gedaagde werd als een eenmalig incident beschouwd en niet voldoende om het gebruiksrecht van gedaagde te beëindigen. Ook de betalingsachterstand van gedaagde werd niet als voldoende reden gezien om ontruiming te rechtvaardigen. De vordering tot het opleggen van een straatverbod werd eveneens afgewezen, omdat er geen actuele dreiging was aangetoond. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 5 juni 2024
Behorend bij AUA202401467 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser],
te Aruba,
EISER, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. M.O. Lopez,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. P.M.E. Mohamed.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de akte vermeerdering van eis;
- de producties van [gedaagde], ingekomen 23 mei 2024;
- de mondelinge behandeling op 24 mei 2024.
1.2
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Partijen hebben het woord gevoerd, mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen zijn broers van elkaar.
2.2
Op 19 januari 2010 hebben partijen samen de naamloze vennootschap [betrokkene]
Garage & Rewinding N.V.”(hierna: [betrokkene] Garage) opgericht met elk van de partijen gerechtigd tot 50% van de aandelen en [eiser] als directeur.
2.3
Op 26 februari 2010 heeft [eiser] het perceel gelegen te [adres] (hierna: het perceel) gekocht.
2.4
In 2015 heeft [gedaagde] de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “
RSN Garage en Bodyshop VBA” (hierna: RSN Garage) opgericht.
2.5
Beide garages zijn gevestigd op het perceel.
2.6 [
Eiser] verblijft samen met zijn gezin in een woonhuis dat ook gelegen is op het perceel.
2.7
Partijen hebben afgesproken dat zij de kosten van Setar, Web, Elmar en Serlimar (hierna: nutsvoorzieningen) samen zullen betalen.
2.8
Bij brief van 30 november 2023 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht tot betaling van een bedrag van Afl. 3.546.,-- aan achterstallige kosten voor de nutsvoorzieningen en tot ontruiming van het perceel per 30 januari 2024. Op 27 maart 2024 heeft [eiser] [gedaagde] opnieuw de ontruiming aangezegd, nu op een termijn van 15 dagen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiser] vordert - naar het Gerecht begrijpt - dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1) [Gedaagde] beveelt om binnen 72 uren na betekening van dit vonnis het perceel te ontruimen met afgifte van de sleutels daarvan en ter vrije beschikking te stellen van [eiser], voor zo ver noodzakelijk met machtiging aan [eiser] om de ontruiming desnoods met de sterke arm te bewerkstelligen, en bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van [eiser] een dwangsom verbeurt van Afl. 500,-- voor elke dag of deel daarvan dat hij dat ontruimingsbevel niet opvolgt;
2) [Gedaagde] veroordeelt tot betaling van Afl. 6.717,20, te vermeerderen met de vergoeding van de lopende utiliteitskosten tot en met de dag der ontruiming, te vermeerderen met 16.5% incassokosten, alsmede de wettelijke rente;
3) een straatverbod aan [gedaagde] oplegt, waarbij deze zich minstens 100 meter van het woonhuis van [eiser] en zijn werkplek verwijderd dient te houden, op straffe van een direct opeisbare dwangsom van Afl. 1.000,-- per overtreding, tot een maximum van Afl. 50.000,-;
4) [Gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
Eiser] grondt de vorderingen erop dat het perceel aan hem toebehoort. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] een deel van het perceel kon gebruiken voor zijn eigen garage onder de voorwaarde dat hij de helft van de kosten van de nutsvoorzieningen zou betalen. [Gedaagde] heeft dat echter de laatste 8 maanden niet gedaan. [Eiser] legt verder aan zijn vorderingen ten grondslag (naar het Gerecht begrijpt) dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem handelt doordat hij zonder recht of titel op het perceel verblijft en weigert het perceel te ontruimen. Verder stelt [eiser] ter onderbouwing van vorderingen dat hij zich niet veilig voelt, omdat [gedaagde] hem heeft bedreigd.
3.3 [
Gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Daartoe heeft hij allereerst aangevoerd dat de feitelijke gang van zaken zoals door [eiser] is gesteld niet helemaal klopt. Volgens [gedaagde] was hij eerder dan [eiser] in de garagebusiness omdat hij degene was die de goederen en naam van Oranjestad Garage heeft gekocht. [Gedaagde] had geen vergunning en kon niet de directeur zijn van [betrokkene] Garage, waardoor hij de toentertijd werkloze [eiser] heeft gevraagd om hem te helpen met het oprichten van dit bedrijf. Als gevolg hiervan is alles op naam van [eiser] gezet. [Gedaagde] is degene die geld heeft geleend voor het oprichten van het bedrijf, [eiser] heeft geen cent in het bedrijf gestopt. Volgens [gedaagde] was de oorspronkelijke afspraak dat partijen ieder de helft van de kosten van de nutsvoorzieningen zouden betalen maar is later afgesproken dat [eiser] (wiens gezin op het perceel woont) een groter aandeel van de kosten zou betalen. [Eiser] heeft sinds juli 2023 de rekeningen niet aan [gedaagde] gegeven, waardoor [gedaagde] zijn aandeel niet op tijd kon betalen. Volgens [gedaagde] heeft hij de rekeningen onlangs ontvangen en is daaruit gebleken dat hij een achterstand heeft van Afl. 3.163,50. Deze zal hij zo snel mogelijk betalen.
[Gedaagde] erkent dat hij [eiser] heeft bedreigd, maar voert aan dat dit een eenmalig incident was en dat hij door [eiser] was geprovoceerd.
3.4
Het Gerecht zal hierna, waar nodig, nader op de standpunten van partijen ingaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering volgt uit de aard van de vordering en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, de vraag worden beantwoord of de vordering van [eiser] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
ontruiming
4.3 [
Eiser] stelt zich allereerst op het standpunt dat het perceel van hem is, dat hij niet meer wil dat [gedaagde] op het perceel komt en dat [gedaagde] het perceel daarom moet verlaten. Vast staat dat het perceel op naam van [eiser] staat, maar welke afspraken daarover tussen partijen zijn gemaakt is niet duidelijk geworden. Omdat deze kort gedingprocedure zich niet leent voor nadere bewijsvoering door bijvoorbeeld door het horen van getuigen, kunnen de precieze verhoudingen en afspraken tussen partijen niet worden vastgesteld. Dat kan bij de beoordeling van de vorderingen ook in het midden blijven, omdat vast staat dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] het perceel zou gebruiken voor zijn bedrijf en hij dus (in ieder geval) een gebruiksrecht heeft. Dit betekent dat onvoldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde] zonder recht of titel op het perceel verblijft en het perceel om die reden moet verlaten.
4.4
De volgende vraag is dan of de bedreiging van [eiser] door [gedaagde] voldoende aanleiding is om [gedaagde] te verplichten het perceel te ontruimen. Dat is niet het geval. Vast staat dat [gedaagde] [eiser] eenmalig heeft bedreigd met een ijzeren pijp. Het Gerecht is van oordeel dat dit gedrag bepaald geen schoonheidsprijs verdient (dat heeft [gedaagde] ook erkend), maar dit is naar het voorshands oordeel van het Gerecht onvoldoende om het gebruiksrecht van [gedaagde] te beëindigen. Daarbij speelt een rol dat [eiser] weliswaar stelt dat er meerdere bedreigingen hebben plaatsgevonden, maar dat hij deze stelling niet heeft onderbouwd. Die stelling over herhaalde bedreigingen valt ook moeilijk te rijmen met [eiser] mededeling tijdens de zitting dat partijen vóór het incident al zo’n 5 jaar geen contact met elkaar hadden.
4.5
Ook de betalingsachterstand is naar het voorlopig oordeel van het Gerecht onvoldoende reden om [gedaagde] te verplichten het perceel te ontruimen. Weliswaar heeft [gedaagde] erkend dat er een achterstand is ontstaan, maar hij heeft de omvang van de achterstand gemotiveerd betwist, terwijl [eiser] het door hem genoemde bedrag niet heeft onderbouwd. Daarbij komt dat [eiser] niet heeft betwist dat [gedaagde] zijn aandeel in de kosten niet heeft kunnen betalen, omdat [eiser] hem de rekeningen niet gaf.
Betalingsachterstand
4.6
Gelet op het voorgaande zal ook de gevorderde betaling van de gestelde betalingsachterstand ten aanzien van de nutsvoorzieningen worden afgewezen. Nog afgezien van het feit dat een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding terughoudend moet worden beoordeeld, is in dit geval de omvang van de betalingsverplichting van [gedaagde] op geen enkele manier duidelijk geworden. [Eiser] heeft (zoals het gerecht hiervoor overwoog) zijn vordering niet onderbouwd, terwijl voor bewijslevering in deze op snelheid gerichte procedure geen plaats is.
straatverbod
4.7
De avond voor de zitting heeft [eiser] zijn eis vermeerderd met het opleggen van een straatverbod. [Gedaagde] heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat de eisvermeerdering niet op de dag voor de zitting voor 12.00 uur is toegezonden. Aan dit bezwaar wordt voorbij gegaan. Een vermeerdering van eis kan in ieder stadium van de procedure plaatsvinden, zo lang dit niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Daarvan is in dit geval geen sprake, al was het maar omdat [gedaagde] tijdens de zitting op de vordering heeft gereageerd, waardoor hij niet in zijn verdediging is geschaad.
4.8
Vooropgesteld wordt dat een straatverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te bewegen, respectievelijk om vrijelijk contact op te nemen met een ander, in dit geval dus dat van [gedaagde]. Voor het toewijzen van zulke ingrijpende maatregelen moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen, terwijl die maatregelen in beginsel niet voor onbepaalde tijd kunnen worden opgelegd. Daarbij dient in elk geval een reële dreiging te bestaan van actueel en toekomstig onrechtmatig handelen.
4.9
Uit de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden, die hij ter zitting heeft toegelicht, volgt naar het voorshands oordeel van het Gerecht niet dat er sprake is van een dergelijke dreiging. [Eiser] heeft daarover niets concreets gesteld. Dat [gedaagde] [eiser] eenmaal heeft bedreigd, is onvoldoende om een actuele en toekomstige dreiging aan te kunnen nemen.
4.1
Op grond van het hiervoor overwogene is het Gerecht voorshands van oordeel dat de vordering tot het opleggen van een straatverbod moet worden afgewezen.
4.11 [
Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
wijst het gevorderde af;
5.2
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [gedaagde] worden begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 5 juni 2024 in aanwezigheid van de griffier.