ECLI:NL:OGEAA:2024:13

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
AUA202301800
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van onderwijsstichting voor schade door bedrijfsongeval leerkracht

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een leerkracht, aangeduid als verzoekster, en de Stichting Katholiek Onderwijs Aruba (SKOA), haar werkgever. De verzoekster heeft SKOA aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van een ongeval dat plaatsvond op 24 maart 2022, waarbij zij struikelde over een tas van een leerling. De verzoekster was op dat moment op weg naar het kantoor van de schoolleider en viel in de buurt van haar klaslokaal. Het ongeval resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder een partiële dwarslaesie en een gebroken arm, wat leidde tot langdurige ziekenhuisopname en revalidatie.

De SKOA heeft betoogd dat zij niet aansprakelijk is voor de schade, omdat zij niet verzekerd is voor aansprakelijkheid met betrekking tot leerkrachten en dat de verzoekster mogelijk zelf schuld had aan het ongeval door het dragen van slippers. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de SKOA op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade, omdat het ongeval zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden van de verzoekster en de SKOA niet heeft aangetoond dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan om een veilige werkomgeving te waarborgen.

Het Gerecht heeft de vorderingen van de verzoekster toegewezen, waaronder een verklaring voor recht dat de SKOA aansprakelijk is voor de schade, een voorschot op schadevergoeding van Afl. 10.000,- en een veroordeling van de SKOA in de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verzoekster direct recht heeft op de toegewezen schadevergoeding, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

Beschikking van 9 januari 2024
Behorend bij E.J. nr. AUA202301800
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoekster],
te Aruba,
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. G.W. Rep,
tegen:
de stichting
STICHTING KATHOLIIEK ONDERWIJS ARUBA,
te Aruba,
verweerster,
hierna te noemen: SKOA,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffee.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties;
- het verweerschrift, met producties;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 3 oktober 2023.
1.2 [
verzoekster] is ter zitting verschenen samen met haar gemachtigde. De SKOA is verschenen bij haar gemachtigde. [verzoekster] heeft naar aanleiding van het verweerschrift gerepliceerd, en dat mede aan de hand van een door haar voorgedragen en overgelegde pleitnota voorzien van toegelaten nadere producties. De SKOA heeft vervolgens gedupliceerd, dat ook mede aan de hand van een voorgedragen en overgelegde pleitnota, eveneens voorzien van toegelaten producties. Partijen hebben daarnaast vragen van het Gerecht beantwoord.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
De SKOA is een stichting die is opgericht om Rooms-Katholiek onderwijs te bieden en te garanderen te Aruba. Zij heeft onder meer leerkrachten, zoals [verzoekster], krachtens arbeidsovereenkomst in loondienst. [verzoekster] is vanaf 1 augustus 2014 als leerkracht basisonderwijs in loondienst van de SKOA. De lessen op de school waar [verzoekster] werkt, te weten [de school], vangen aan om 07:40 uur, terwijl van leerkrachten wordt verwacht dat zij een half uur daarvoor op de werkvloer aanwezig zijn. Bij aankomst op school mogen de kinderen hun tassen op de grond plaatsen zoals te zien is op de door [verzoekster] als productie 7 overgelegde foto.
2.3
Anders dan met betrekking tot leerlingen van SKOA-scholen is de SKOA niet verzekerd voor aansprakelijkheid met betrekking tot de bij haar in loondienst zijnde leerkrachten.
2.4 [
verzoekster] is op 24 maart 2022 rond 07:15 – 07.30 uur in de buurt van het lokaal waarin zij les geeft gevallen (hierna: het ongeval) [1] . [verzoekster] wordt na haar val geholpen door een collega die kennis van EHBO heeft. De schoolleider, te weten [Naam schoolleider] (hierna: de schoolleider), komt ter plekke en vraagt aan [verzoekster] wat er is gebeurd. [verzoekster] verklaart daarop dat zij uit haar klaslokaal kwam om naar het kantoor van de schoolleider te lopen, en dat zij voor haar lokaal struikelde over een tas van een leerling. [verzoekster] is vervolgens met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
2.5
Op vrijdag 25 maart 2022 is de schoolleider op bezoek geweest bij [verzoekster] in het ziekenhuis, mede om het zogeheten ongevallenformulier in te vullen. [verzoekster] verklaart in dat kader dat (1) haar voet in een lus van een tas van een leerling haakte, (2) dat zij uit balans raakte en struikelde toen zij die voet daaruit probeerde te krijgen, en (3) vervolgens eerst met haar gezicht tegen een muur viel en daarna plat op de vloer met haar gezicht naar beneden.
2.6
Als gevolg van het ongeval is bij [verzoekster] een partiële dwarslaesie en een gebroken arm geconstateerd, welke arm geopereerd moest worden. Als gevolg van die dwarslaesie kon die operatie niet plaatsvinden, met als gevolg dat [verzoekster] wekenlang in het ziekenhuis heeft verbleven. Na haar ontslag op 28 april 2022 uit het ziekenhuis revalideert [verzoekster]. Als onderdeel van haar arbeidsvoorwaarden is [verzoekster] verzekerd bij de zogeheten AZV+, welke algemene ziektekostenverzekeraar bepaalde kosten van haar revalidatie vergoed. Echter worden niet alle in verband met het ongeval gemaakte en nog te maken (revalidatie) kosten vergoed door de AZV+. [verzoekster] heeft diverse extra niet door de AZV+ gedekte kosten gemaakt en zal die nog moeten maken om haar revalidatie naar behoren voort te kunnen zetten. Ook heeft [verzoekster] na haar ontslag uit het ziekenhuis tijdelijk gedurende 24-7 een hulp in huis moeten nemen
2.7
Bij brief van 7 oktober 2022 heeft [verzoekster] de SKOA aansprakelijk gesteld voor alle door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. Bij e-mail van 12 oktober 2022 heeft (de gemachtigde van) de SKOA aan [verzoekster] te kennen gegeven dat de SKOA met betrekking tot het ongeval en de schade als gevolg daarvan geen enkele aansprakelijkheid aanvaardt, maar wel bereid is om op grond van humanitaire redenen eenmalig Afl. 10.000,- aan [verzoekster] te betalen. [verzoekster] heeft dat aanbod niet aanvaard.

3.HET GESCHIL

3.1 [
verzoekster] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoervaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat de SKOA aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden schade als gevolg van het ongeval;
b. de SKOA veroordeelt tot vergoeding van de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. de SKOA veroordeelt om bij wijze van voorschot op schadevergoeding te betalen Afl. 10.000,--;
d. de SKOA veroordeelt in de proceskosten.
3.2
De SKOA voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [verzoekster] verzochte, en tot uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Niet in geschil is tussen partijen dat [verzoekster] op 24 maart 2022 rond 07:15 – 07.30 uur in de buurt van het lokaal waarin zij les geeft is gevallen als gevolg waarvan zij het hiervoor onder 2.6 omschreven letsel heeft bekomen. Vast staat dat leerkrachten van de school waar [verzoekster] werkzaam is een half uur voor aanvang van de lessen op het schoolterrein aanwezig moeten zijn, en vast staat verder dat de lessen aanvangen om 07:40 uur. Voorts staat vast dat [verzoekster] vanuit haar klaslokaal onderweg was naar het kantoor van de schoolleider om met die leider te praten over de beoordeling van een toets die zij nog voor de eerste pauze zou geven. Uit vorenstaande volgt naar het oordeel van het Gerecht dat het (letsel)schade veroorzakende ongeval heeft plaatsgevonden binnen de voor [verzoekster] geldende werktijd [2] op de werkvloer van de SKOA tijdens de uitvoering door [verzoekster] van haar werkzaamheden voor de SKOA; aldus is sprake van een (letsel)schade veroorzakend bedrijfsongeval (hierna verder: het bedrijfsongeval).
4.2
Artikel 7:658 BW luidt voorzover thans van belang als volgt:

1. De werkgever is verplicht de ruimten (…) waarin (…) hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
2. De werkgever is jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in het eerste lid genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
(…).”.
4.3
Gesteld noch is gebleken dat de schade als gevolg van het bedrijfsongeval in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloos van [verzoekster]. Dat betekent dat de SKOA, zoals terecht gesteld door [verzoekster], op grond van het hiervoor omschreven tweede lid van artikel 7:658 BW in beginsel aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden en mogelijk nog te lijden schade als gevolg van het bedrijfsongeval. Dat is ingevolge die wettelijke bepaling in verbinding met het eerste lid van artikel 7:658 BW anders indien de SKOA stelt en zo nodig bewijst dat zij voor de door [verzoekster] te verrichten arbeid de ruimte (in dit geval het schoolplein en de directe omgeving daarvan) zodanig heeft ingericht en heeft onderhouden en zodanige maatregelen had getroffen en aanwijzingen had vertrekt als redelijkerwijs nodig om te voorkomen dat [verzoekster] in de uitoefening van haar werkzaamheden voor de SKOA schade lijdt zoals thans het geval. SKOA stelt enkel dat zij aan die zorgplicht heeft voldaan, maar stelt niet wat zij precies heeft gedaan om te voorkomen dat [verzoekster] in de uitoefening van haar werkzaamheden voor de SKOA schade lijdt als thans het geval. In dat verband heeft het volgende te gelden.
4.4
Met betrekking tot de vestiging van de aansprakelijkheid van de SKOA voor de door [verzoekster] geleden en (mogelijk) nog te lijden schade als gevolg van het bedrijfsongeval kan niet van [verzoekster] worden verlangd dat zij ook aantoont hoe dat ongeval zich heeft toegedragen of wat de oorzaak daarvan is (HR: NJ 2001, 198). Echter is de toedracht of oorzaak van het ongeval wel van belang voor de beantwoording van de vraag of de SKOA al dan niet in voldoende mate heeft voldaan aan haar zorgplicht om te voorkomen dat [verzoekster] schade lijdt als thans het geval. [verzoekster] stelt in dat verband dat zij op de bewuste dag en tijd ten val is gekomen doordat zij struikelde over een tas van een leerling. Die stelling heeft SKOA naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende onderbouwd bestreden, en komt daarom vast te staan. Immers direct nadat het ongeval heeft plaatsgevonden en bij [verzoekster] EHBO wordt toegepast verklaart zij (waarschijnlijk in heftige pijn) - op de vraag van de schoolleider aan [verzoekster] wat er is gebeurd - dat zij is gestruikeld over een op de grond liggende tas van een leerling. Het Gerecht twijfelt niet aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die verklaring, omdat volstrekt onaannemelijk is dat [verzoekster] die vlak na het ongeval (waarschijnlijk in heftig pijn) gegeven verklaring zomaar berekenend uit haar duim zuigt teneinde in het debat omtrent de op SKOA rustende zorgplicht sterk te staan. Dat het Gerecht niet twijfelt is mede gelegen in de omstandigheid dat vast staat dat leerlingen van de school waar [verzoekster] werkzaam is bij aankomst op school hun tassen op de grond mogen plaatsen zoals te zien is op de door [verzoekster] als productie 7 overgelegde foto, en dat [verzoekster] onbestreden heeft gesteld dat bij aanvang van de schooldag doorgaans veel tassen van leerlingen op die manier op de grond liggen, zo ook ten tijde van het ongeval. De volgende dag door [verzoekster] in het ziekenhuis gegeven verklaring zoals hiervoor omschreven onder 2.5 is geenszins tegenstrijdig met de door haar vlak na het ongeval gegeven verklaring, en wordt daarom eveneens betrouwbaar geoordeeld. Die latere verklaring is aldus naar het oordeel van het Gerecht eveneens onvoldoende gemotiveerd bestreden door de SKOA waardoor ook die vast komt te staan.
4.5
De vraag die nu moet worden beantwoord is of de SKOA ter invulling van bedoelde op haar rustende zorgplicht in dit geval met betrekking tot het plaatsen van tassen door leerlingen bij aankomst op school zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft verstrekt als nodig om te voorkomen dat [verzoekster] in de uitoefening van haar werkzaamheden schade lijdt zoals thans het geval. Gesteld noch is gebleken is dat de SKOA in dit verband enige maatregel heeft getroffen of enige aanwijzing heeft verstrekt. Evenwel had het naar het oordeel van het Gerecht redelijkerwijze op de weg van de SKOA gelegen om als regel te stellen (en die regel te (doen) handhaven) dat leerlingen bij aankomst op school hun tassen niet op de grond mogen plaatsen zoals zichtbaar op de door [verzoekster] als productie 7 overgelegde foto, maar bijvoorbeeld netjes op of onder bankjes zoals zichtbaar op die foto of moeten ophangen aan de muur aan haakjes zoals zichtbaar op de als productie 6 door [verzoekster] overgelegde foto. Dit klemt temeer omdat rondslingerde op de grond liggende tassen van leerlingen een potentieel gevaarzettende situatie in het leven roepen, temeer als die tassen voorzien zijn van lussen (zoals het geval met betrekking tot de tas in de lus waarvan de voet van [verzoekster] is blijven haken) en verder temeer als het zicht op die tassen wordt verminderd door het niet geringe aantal al dan niet spelende kinderen in de buurt van die tassen, zoals al dan niet impliciet gesteld door [verzoekster].
4.6
Nu de SKOA zich ter voorkoming van schade zoals geleden en mogelijk nog te lijden door [verzoekster] niet heeft gekweten van bedoelde op haar rustende zorgplicht luidt de slotsom dat zij op de voet van het tweede lid van artikel 7:658 BW 100% aansprakelijk is voor die schade. Mogelijke eigen schuld van [verzoekster] met betrekking tot het bedrijfsongeval niet bestaande uit opzet of roekeloosheid speelt - anders dan de SKOA stelt - geen rol omdat de schade van [verzoekster] binnen haar dienstverband en op de werkvloer van SKOA is ontstaan en het de SKOA is die in eerste instantie de werkomstandigheden bepaalt. In dat verband eist de in het eerste lid van artikel 6:101 BW bedoelde billijkheid om de eigen schuld van de werknemer voor rekening van de werkgever te laten komen [3] . Dit verweer van de SKOA wordt verworpen.
4.7
Maar zelfs als de SKOA zou worden gevolgd in haar door [verzoekster] bestreden stelling dat [verzoekster] ten tijde van het ongeval slippers (“
flip flops”) droeg waarvan de SKOA stelt dat niet kan worden uitgesloten dat [verzoekster] door het dragen van dat op andere scholen voor leerlingen verboden schoeisel is gestruikeld toen zij op weg was naar het kantoor van de schoolleider, ontslaat dat niet van haar 100% aansprakelijkheid voor de door [verzoekster] geleden en (mogelijk) nog te lijden schade als gevolg van het tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden plaatsgevonden ongeval. Uit dit betoog van de SKOA volgt dat zij zich al dan niet impliciet op het standpunt stelt dat slippers zoals [verzoekster] die droeg ten tijde van het ongeval wat betreft struikelen of vallen een potentieel gevaarzettende situatie in het leven roepen. In dat verband had het ook te dezen op de weg van de SKOA gelegen om ter invulling van bedoelde op haar rustende zorgplicht zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als nodig om te voorkomen dat [verzoekster] in de uitoefening van haar werkzaamheden schade lijdt als gevolg van het dragen van potentieel gevaarzettend schoeisel. Gesteld noch is gebleken is dat de SKOA in dit (door haar gestelde) verband enige maatregel heeft getroffen of aanwijzing heeft verstrekt. Het had in dat verband evenwel op de weg van de SKOA gelegen om als regel te stellen (en die regel te (doen) handhaven) dat leerkrachten (en ook leerlingen) niet op de werkplek/school mogen verschijnen met slippers zoals [verzoekster] die volgens de SKOA droeg ten tijde van het ongeval. Het nalaten daarvan brengt met zich dat de SKOA zich in dit beweerdelijke verband evenmin van bedoelde op haar rustende zorgplicht heeft gekweten.
4.8
Al het vorenstaande brengt met zich dat de hiervoor onder a. en b. omschreven vorderingen van [verzoekster] zullen worden toegewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld door de SKOA die nopen tot een andersluidend oordeel.
4.9
Ter zake van de hiervoor onder c. omschreven vordering van [verzoekster] wordt het volgende overwogen. Bij gelegenheid van repliek heeft [verzoekster] gesteld dat zij als gevolg van het bedrijfsongeval in verband met haar revalidatie diverse extra kosten heeft moeten maken en nog zal maken voor zorg, hulp, medicijnen en tijdelijke aanpassing van haar woning en dat het in dat verband aannemelijk is dat de bodemrechter, die nader over de omvang van de schade zal moeten oordelen, tenminste Afl. 10.000,-- aan schadevergoeding zal toewijzen. Die stelling heeft de SKOA niet bestreden, zodat die vast komt te staan. Die vaststaande stelling rechtvaardigt de toewijzing van de hier besproken vordering van [verzoekster] als na te melden.
4.1
De SKOA zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoekster], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan verschotten (griffiegeld) en Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-verklaart voor recht dat de SKOA aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden schade als gevolg van het bedrijfsongeval;
-veroordeelt de SKOA tot vergoeding van de schade die [verzoekster] als gevolg van het bedrijfsongeval heeft geleden en (mogelijk) nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
-veroordeelt de SKOA om bij wijze van voorschot op schadevergoeding onder algemene titel te betalen aan [verzoekster] Afl. 10.000,--;
-veroordeelt de SKOA in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoekster], tot aan deze uitspraak begroot Afl. 2.550,--;
-verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voormelde verklaring voor recht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.[verzoekster] was toen vanuit haar klaslokaal op weg naar het kantoor van de hierna genoemde schoolleider om te praten over de beoordeling van een toets die zij nog voor de eerste pauze zou geven. Op het moment van het ongeval waren er zeer veel kinderen aanwezig in de buurt van het klaslokaal van [verzoekster], en er stonden aldaar veel tassen van hen op de grond.
2.Het verweer van de SKOA op dit punt wordt verworpen.
3.Zie HR 09-11-2001, NJ 2002, 79, rov 5.1