In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over twee minderjarigen, geboren uit het huwelijk van de verzoekster en verweerder. De verzoekster, de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.A.R. Bryson, heeft verzocht om alleen het gezag over de minderjarigen te verkrijgen, omdat de vader, de verweerder, niet is verschenen en geen verweer heeft gevoerd. De minderjarigen zijn geboren in respectievelijk 2008 in Aruba en 2007 in Colombia.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 5 april 2024 werd ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2024, waarbij de moeder en haar gemachtigde aanwezig waren, werd vastgesteld dat de vader geen contact meer heeft met de minderjarigen en zijn gezag niet uitoefent. De rechter heeft vastgesteld dat de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat het niet langer in het belang van de kinderen is om het gezamenlijk gezag te handhaven. De vader heeft geen toestemming gegeven voor belangrijke zaken zoals reizen, wat de moeder heeft belemmerd om met de kinderen op vakantie te gaan.
De rechter heeft op basis van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek van Aruba geoordeeld dat het in het belang van de minderjarigen is dat de moeder voortaan alleen het gezag over hen uitoefent. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele rechtsmiddelen die de vader zou kunnen aanwenden. De uitspraak benadrukt het belang van de stabiliteit en het welzijn van de minderjarigen in deze situatie.