ECLI:NL:OGEAA:2024:111

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
1 juni 2024
Zaaknummer
AUA202303457
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om vrijwillig uit dienst te treden door een onderwijzeres werkzaam bij een particuliere stichting

In deze zaak gaat het om een beroep van een onderwijzeres, appellante, tegen de afwijzing van haar verzoek om vrijwillig uit dienst te treden (VUT) door de voorzitter van de beoordelingscommissie. Appellante, die werkzaam is bij de Stichting Katholiek Onderwijs Aruba (SKOA), heeft op 28 september 2023 beroep ingesteld tegen de beslissing van 21 augustus 2023, waarin haar bezwaar tegen de afwijzing van haar VUT-aanvraag ongegrond werd verklaard. De verweerder, de voorzitter van de beoordelingscommissie, heeft in zijn beslissing gesteld dat appellante geen ambtenaar is in de zin van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvut), en dat de regeling alleen van toepassing is op ambtenaren. Appellante betwist dit en stelt dat haar functie gelijkgesteld moet worden aan die van ambtenaren, omdat zij jarenlang in een onderwijsfunctie heeft gewerkt en haar salaris uit overheidssubsidie wordt betaald.

Tijdens de zitting op 7 februari 2024 is de zaak behandeld, waarbij zowel appellante als verweerder vertegenwoordigd waren. Het gerecht heeft vastgesteld dat appellante in dienst is bij de SKOA op basis van een arbeidsovereenkomst en dat haar salaris niet rechtstreeks ten laste komt van de begroting van een ministerie. De rechter heeft geoordeeld dat appellante niet kwalificeert als ambtenaar in de zin van de Lvut en de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). De rechter heeft geconcludeerd dat de VUT-regeling niet van toepassing is op appellante, omdat zij geen ambtenaar is en haar aanvraag om VUT-ontslag terecht is afgewezen. De uitspraak is gedaan op 22 mei 2024, waarbij het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 22 mei 2024
Lar nr. AUA202303457

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

wonende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Illes,
gericht tegen:

DE VOORZITTER VAN DE BEOORDELINGSCOMMISSIE VRIJWILLIGE UITDIENSTTREDING,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 21 augustus 2023 (bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellante, gericht tegen de beschikking van 7 september 2022 waarbij het verzoek om vrijwillig uit dienst te treden (vut) is afgewezen, ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellante op 28 september 2023 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 22 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 7 februari 2024. Appellante is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Waar gaat deze zaak over?
Deze zaak gaat over de vraag of appellante in aanmerking kan komen voor eervol vut-ontslag met de daarbij horende uitkering. Appellante meent van wel, omdat ze lang heeft gewerkt in een onderwijsfunctie die volgens haar met een ambtelijke aanstelling gelijk moet worden gesteld. Verweerder meent van niet, omdat appellante geen ambtenaar is in de zin van de wettelijke VUT-regeling.
De relevante feiten
1.1
Appellante is van 1 augustus 1996 tot 31 juli 1999 in tijdelijke dienst getreden bij de Stichting Katholiek Onderwijs Aruba (SKOA) in de functie van lerares. De Stichting verzorgt particulier onderwijs op christelijke grondslag. De Stichting ontvangt ten behoeve van haar activiteiten subsidie van de overheid.
1.2
Appellante is met ingang van 1 augustus 1998 voor een jaar ter beschikking gesteld bij de Directie Onderwijs (DO) afdeling Curriculum Ontwikkeling. De terbeschikkingstelling is nadien verlengd.
1.3
Met ingang van 1 december 2006 is appellante in vaste pensioengerechtigde dienst benoemd.
1.4
Ook na 2006 heeft appellante als onderwijskundige gewerkt bij en voor de Dienst Onderwijs maar in dienst van de SKOA. Appellante ontvangt salaris van de SKOA, waarvan de hoogte is afgestemd op de ambtelijke inschaling.
1.5
Bij aanvraagformulier van 9 augustus 2022 heeft appellante verweerder verzocht om haar eervol ontslag te verlenen op grond van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvut).
1.6
Bij beschikking van 7 september 2022 is aan appellante bericht dat haar verzoek niet in behandeling wordt genomen, omdat de Lvut niet van toepassing is op het personeel werkzaam bij door de overheid gesubsidieerde instellingen.
1.7
Hiertegen heeft appellante op 19 oktober 2022 bezwaar gemaakt.
1.8
Bij bestreden beslissing van 21 augustus 2023 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
De bestreden beslissing
2. Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd, dat het verzoek van appellante niet in behandeling wordt genomen, dan wel niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat appellante niet onder het bereik van de Lvut valt. De reden daarvoor is dat appellante geen ambtenaar is in de zin van artikel 1, paragraaf 1 sub 1 van de Lvut, en vut-ontslag alleen open staat voor ambtenaren. Appellante is werkzaam bij de SKOA, een particuliere stichting. Appellante is geen ambtenaar. Haar rechtspositie wordt geregeld in de onderwijslandsverordeningen en niet in de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Verder voert verweerder aan dat het verlenen van vut-ontslag aan appellante niet bijdraagt aan de doelstelling van de VUT-regeling.
Het beroep
3. Het beroep van appellante strekt ertoe om de bestreden beslissing te vernietigen en alsnog in aanmerking te komen voor eervol vut-ontslag. Hiertoe voert appellante aan dat er geen valide reden is om haar vut-aanvraag af te wijzen. Appellante werkt sinds jaar en dag bij en voor de Dienst Onderwijs van het ministerie en wordt als een volwaardig ambtenaar behandeld. Zij heeft diverse salarisverhogingen gehad, zoals die ook aan collega-ambtenaren zijn toegekend. Hoewel zij haar salaris ontvangt van de SKOA wordt haar salaris uit de Landskas betaald, omdat de SKOA daarvoor overheidssubsidie ontvangt. Volgens appellante wordt bij toewijzing van het verzoek het doel van de VUT-regeling bereikt, omdat daarmee de financiële last van het Land rust wordt verlicht.
Wat zegt de wet?4.1 Het verzoek van appellante om ontslag en uitkering op grond van de Lvut is door verweerder afgewezen omdat appellante niet zou vallen binnen het bereik van de Lvut. Wat zegt de wet hierover?
4.2
Ingevolge artikel 1, paragraaf 1 sub 1, van de Lvut, wordt verstaan onder ambtenaar, de ambtenaar in de zin van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (AB 1989 no. GT 37), wiens bezoldiging rechtstreeks ten laste komt van de begroting van een ministerie of een landsbedrijf als bedoeld in hoofdstuk V van de Comptabiliteitsverordening 1989 (AB 1989 no. 72).
4.3
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lvut kunnen ambtenaren en overheidswerknemers gedurende een bij landsbesluit vast te leggen periode van twee maanden een verzoek doen om in aanmerking te komen voor eervol ontslag, respectievelijk tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst, onder gelijktijdige toekenning van in deze landsverordening nader omschreven bijzondere aanspraken.
4.4
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is een ambtenaar in de zin van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften hij die door het bevoegde gezag is genoemd of aangesteld in openbare dienst om in Aruba werkzaam te zijn.
Beoordeling
5.1
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt vastgesteld dat appellante in dienst is bij de SKOA op basis van een arbeidsovereenkomst. Zij ontvangt ook haar salaris van de SKOA. Haar salaris komt niet rechtstreeks ten laste van de begroting van een ministerie. Zij is nimmer aangesteld door het bevoegd gezag als ambtenaar. Verder staat vast dat appellante geen arbeidsovereenkomst met het Land heeft gesloten. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat appellante niet kwalificeert als ambtenaar in de zin van de Lvut en de Lma.
5.2
Appellante betoogt dat indien zij geen ambtenaar is in de zin van genoemde regelingen zij daarmee wel moet worden gelijkgesteld. In dat kader wijst zij er op dat zij sinds jaar en dag werkzaam is bij en voor de Dienst Onderwijs als onderdeel van het ministerie, dat zij hetzelfde werk doet als de onderwijskundigen die als ambtenaar zijn aangesteld en dat haar salaris gelijke tred houdt met dat van haar directe collega’s die als ambtenaar zijn aangesteld. Dit betoog slaagt niet. In de VUT-regeling ontbreekt de mogelijkheid tot de door appellante gewenste gelijkstelling. De VUT-regeling is bedoeld voor ambtenaren en appellante is nu eenmaal geen ambtenaar in de zin van de Lvut.
5.3
Verder betoogt appellante dat haar salaris uit de Landsmiddelen wordt betaald, omdat de SKOA daarvoor subsidie ontvangt van de overheid. Ook dit betoog slaagt niet. In de Lvut is bepaald dat slechts de ambtenaar wiens bezoldiging rechtstreeks ten laste komt van de begroting van een ministerie, onder het toepassingsgebied van de Lvut valt. De werknemers van door de overheid gesubsidieerde particuliere stichtingen vallen daarmee buiten het bereik van de Lvut.
6. Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat appellante niet onder het bereik van de Lvut valt, zodat haar aanvraag moest worden afgewezen. Het Gerecht ziet in de aangevoerde beroepsgronden geen aanleiding voor vernietiging van de bestreden beschikking.
7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.