ECLI:NL:OGEAA:2024:108

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
1 juni 2024
Zaaknummer
AUA202401051
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van terugkeerverbod in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster, geboren in Colombia, een verzoek ingediend tot opheffing van een terugkeerverbod dat haar was opgelegd door de Minister van Justitie en Sociale Zaken. Verzoekster was op 12 oktober 2014 Aruba binnengekomen als toerist, maar is na afloop van haar verblijfsduur opzettelijk in Aruba gebleven. Dit leidde tot een uitzetting en een periode van niet-toelating van 96 maanden. Na haar uitzetting heeft verzoekster in Colombia een huwelijk gesloten en op 4 oktober 2022 verzocht om opheffing van het terugkeerverbod. Dit verzoek werd aanvankelijk afgewezen, maar na een eerdere uitspraak van het gerecht op 4 oktober 2023, werd de afwijzing herroepen. De minister heeft echter op 7 mei 2024 het verzoek tot opheffing opnieuw afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 8 mei 2024, maar heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen op 22 mei 2024, omdat er geen sprake meer was van het uitblijven van een beslissing op het verzoek van 4 oktober 2022. De rechter heeft geoordeeld dat verzoekster geen belang meer had bij het bezwaar, waardoor het verzoek niet toewijsbaar was. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Martijn en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 22 mei 2024
Lar nr. AUA202401051

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

domicilie kiezende te Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 4 oktober 2022 heeft verzoekster verzocht om opheffing van het ten aanzien van haar opgelegde terugkeerverbod. Bij uitspraak van dit gerecht van 4 oktober 2023 (AUA202301773) heeft het gerecht de bij beschikking genomen afwijzende beslissing op voornoemd verzoek herroepen en de beschikking op het daartegen ingediend bezwaar vernietigd. Als gevolg daarvan ligt het verzoek van 4 oktober 2022 weer open.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek heeft verzoekster op 5 april 2024 een beroepschrift ingediend bij het gerecht.
Op 5 april 2024 heeft verzoekster het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben op 7 mei 2024 stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 8 mei 2024. Verzoekster is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig D. Tromp (stagiaire bij DWJZ).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Verzoekster, geboren op [geboortedatum] 1999 in Colombia, is op 12 oktober 2014 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van 30 dagen.
1.2
Bij bevelschrift van 27 maart 2022 heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen en haar een periode van niet-toelating van 96 maanden opgelegd.
1.3
Op 8 mei 2022 is verzoekster Aruba uitgezet.
1.4
Op 23 juni 2022 zijn verzoekster en [echtgenoot van verzoekster] in Colombia met elkaar in het huwelijk getreden.
1.5
Bij brief van 4 oktober 2022 heeft verzoekster verzocht om opheffing van het ten aanzien van haar opgelegde terugkeerverbod.
1.6
Bij beschikking van 9 november 2022 heeft verweerder voornoemd verzoek afgewezen - kort gezegd - op grond dat verzoekster na haar toegestane verblijfsduur opzettelijk in Aruba is achtergebleven en dat het belang van het Land in verband met het naleven van het vreemdelingenrecht dient te prevaleren.
1.7
Op 1 december 2022 is verzoekster Aruba clandestien binnengekomen.
1.8
Bij bevelschrift van 1 december 2022 heeft verweerder wederom de uitzetting van verzoekster bevolen en haar een periode van niet-toelating van 96 maanden opgelegd.
1.9
Verzoekster verblijft thans in Colombia.
1.1
Tegen de onder 1.6 genoemde beschikking hebben verzoekster en haar echtgenoot op 20 december 2022 bezwaar gemaakt.
1.11
Bij beslissing op bezwaar van 3 mei 2023 heeft verweerder voornoemd bezwaar ongegrond verklaard.
1.12
Bij uitspraak van 4 oktober 2023 (AUA202301773) heeft het gerecht de onder 1.11 genoemde beslissing op bezwaar vernietigd en heeft het gerecht de onder 1.6 genoemde beschikking herroepen. Voorts heeft het gerecht bepaald dat verweerder het onder 1.5 genoemd verzoek binnen twee weken doorstuurt naar de Minister van Arbeid, Energie en Integratie (hierna: de minister).
1.13
Bij beschikking van 7 mei 2024 heeft de minister van Arbeid, Energie en Integratie het onder 1.5 genoemd verzoek tot opheffing van het terugkeerverbod afgewezen.
Het verzoek
2. Onderhavig verzoek strekt tot het opdragen aan verweerder om verzoekster toe te staan zich naar Aruba te begeven en hier de bodemprocedure dan wel de reële beslissing af te wachten.
De beoordeling
3.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
3.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3.3
Tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek van 4 oktober 2022 heeft verzoekster op 5 april 2024 een beroepschrift bij het gerecht ingediend (en de onderhavige procedure aanhangig gemaakt). Ingevolge artikel 9 en 10 van de LAR had verzoekster daartegen een bezwaarschrift moeten indienen bij de minister. Gelet hierop zal het gerecht het beroepschrift doorsturen naar van de minister zodat het als bezwaarschrift wordt behandeld. Het onderhavige verzoek zal het gerecht opvatten als een verzoek tot het treffen van een voorziening hangende dat bezwaar.
3.4
Vaststaat dat onderhavig verzoek ingediend is naar aanleiding van het uitblijven van een beslissing op het verzoek van verzoekster. Het gerecht constateert dat de minister inmiddels op 7 mei 2024 op het verzoek heeft beslist. Dit betekent dat er inmiddels geen sprake meer is van het uitblijven van een beslissing op dat verzoek. Aldus heeft verzoekster geen belang meer bij het daartegen gerichte bezwaar, zodat het bezwaar naar alle waarschijnlijkheid niet ontvankelijk zal worden verklaard. Al daarom is onderhavig verzoek niet toewijsbaar.
3.5
Verzoekster heeft inmiddels beroep ingesteld tegen de beschikking van 7 mei 2024. Hangende dat beroep heeft verweerder een nieuw verzoek strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. In die zaak kan het gerecht beoordelen of er aanleiding bestaat om de beschikking van 7 mei 2024 te schorsen danwel om een voorziening te treffen.
3.6
Het verzoek zal worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.