ECLI:NL:OGEAA:2024:104

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
1 juni 2024
Zaaknummer
AUA202303768
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan RAYGAR PROPERTIES N.V. door de Centrale Bank van Aruba wegens overtredingen van de Landsverordening voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering

In deze zaak heeft RAYGAR PROPERTIES N.V. (hierna: RAYGAR) beroep ingesteld tegen een bestuurlijke boete die door de Centrale Bank van Aruba (hierna: de Bank) is opgelegd. De boete van Afl. 432.000,- was het gevolg van overtredingen van de Landsverordening voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (Lwtf). De Bank had op 11 juli 2022 een primaire boetebeschikking genomen, die RAYGAR betwistte. Na een beslissing op bezwaar op 18 september 2023, waarbij de Bank de boete voor overtreding van artikel 48 Lwtf herroepte, heeft RAYGAR op 27 oktober 2023 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.

De zitting vond plaats op 13 maart 2024, waar RAYGAR werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R.T.J.M. Oomen, en de Bank door haar advocaat, mr. A.A.D.A. Carlo. Het gerecht heeft vastgesteld dat de Bank onvoldoende informatie heeft verstrekt ter onderbouwing van de boete, maar oordeelt dat RAYGAR desondanks niet aan haar meldplicht heeft voldaan. Het gerecht heeft geoordeeld dat de opgelegde boete van Afl. 240.000,- voor de overtreding van artikel 26 Lwtf passend is, gezien de ernst en duur van de overtredingen.

De rechter heeft het beroep ongegrond verklaard en de bestreden beschikking in stand gelaten. RAYGAR is verplicht om de boete te betalen, met de mogelijkheid van restitutie van onverschuldigd betaalde bedragen indien van toepassing. De uitspraak is gedaan door mr. B.J. van Ettekoven op 24 april 2024.

Uitspraak

Uitspraak van 24 april 2024
Lar nr. AUA202303768

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

RAYGAR PROPERTIES N.V.,

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE, hierna ook te noemen: RAYGAR
gemachtigde: de advocaat mr. R.T.J.M. Oomen,
gericht tegen:

DE CENTRALE BANK VAN ARUBA,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen: de Bank,
gemachtigden: de advocaat mr. A.A.D.A. Carlo.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 11 juli 2022 heeft de Bank aan RAYGAR een bestuurlijke boete opgelegd van Afl. 432.000.-, wegens overtreding van 26, eerste lid, en 48 van de Landsverordening voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (Lwtf).
Bij beslissing op bezwaar van 18 september 2023 heeft de Bank het daartegen gemaakte bezwaar van 19 augustus 2022 deels ongegrond en deels gegrond verklaard. De beschikking van 11 juli 2022 is daarbij herroepen voor zover het betreft de boete opgelegd voor overtreding van artikel 48 Lwtf.
Hiertegen heeft RAYGAR op 27 oktober 2023 beroep ingesteld bij dit gerecht.
De Bank heeft op 13 december 2023 een verweerschrift ingediend.
De zaak is, op verzoek van partijen, tezamen met twee andere zaken (AUA202303767 en AUA202303769), behandeld ter zitting van 13 maart 2024. RAYGAR is verschenen bij de gemachtigde voornoemd, en namens de Bank is verschenen mevrouw [betrokkene], bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst. De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het juridisch kader
1. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
De op de zaak betrekking hebbende stukken
2. De bestreden beschikking behelst een bestuurlijke boete en dat is een punitief besluit. De rechtsgang tegen een punitieve sanctie van een bestuursorgaan dient te voldoen aan de eisen van “full jurisdiction”. Dat houdt onder meer in dat de rechter de beschikking moet hebben over alle relevante informatie benodigd om de rechtmatigheid van de opgelegde boete te kunnen beoordelen. Het is in beginsel aan de Bank als bestraffende instantie om de rechter te voorzien van de informatie benodigd om de rechtmatigheid van de boeteoplegging te kunnen toetsen. Het gerecht stelt vast dat de Bank geen stukken heeft ingediend met uitzondering van het verweerschrift. In het beroepsdossier van het gerecht bevinden zich uitsluitend stukken die door RAYGAR zijn ingediend. Artikel 33, tweede lid, van de Lar bepaalt dat het bestuursorgaan op verzoek van het Gerecht alle inlichtingen en documenten verstrekt die het voor de voorbereiding van de zaak nodig acht.
Het gerecht doet hierbij het verzoek aan de Bank om voortaan (ook en vooral) in bestuurlijke handhavingszaken, uit eigen beweging, aan het gerecht toe te zenden alle inlichtingen en documenten die op de zaak betrekking hebben. Daaronder begrepen documenten over het verrichte onderzoek en de geconstateerde overtredingen die hebben geleid tot boeteoplegging. Dit is vooral van belang als door de indiener van het beroep wordt betoogd dat het onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest, of dat de Bank ten onrechte meent dat een of meer overtredingen hebben plaatsgevonden.
De boetebeschikking
3.1
Bij primaire boetebeschikking van 11 juli 2022 heeft de Bank aan RAYGAR een boete opgelegd voor overtreding van artikel 26, eerste lid Lwtf van Afl. 240.000.- en van artikel 48 Lwtf van Afl. 192.000.-, oftewel in totaal van Afl. 432.000.-. De overtredingen van de artikelen 6, 12 en 46 Lwtf zijn door de Bank op informele wijze afgedaan.
3.2
Het daartegen gerichte bezwaar van 19 augustus 2022 is bij de bestreden beschikking van 18 september 2023 deels gegrond verklaard. De Bank heeft de boete voor de overtreding van artikel 48 Lwtf laten vallen en de primaire beschikking in zoverre herroepen. De Bank heeft vastgehouden aan de eerder opgelegde boete van Afl. 240.000.- voor overtreding van artikel 26 Lwtf.
3.3
RAYGAR heeft in beroep verschillende beroepsgronden naar voren gebracht die het gerecht hieronder zal bespreken.
De groepsstructuur en meervoudige bestraffing
4.1
In beroep heeft de gemachtigde van RAYGAR als meest verstrekkende beroepsgrond aangevoerd dat de Bank ten onrechte is overgegaan tot het opleggen van boetes aan alle drie de cliënten van de gemachtigde afzonderlijk. Namens de drie vennootschappen is naar voren gebracht dat zij onderdeel vormen van de ‘Pering groep’, vennootschappen met een groepsstructuur, en dat zij als een geheel moeten worden beschouwd, mede omdat zij beschikken over een en dezelfde directie, dezelfde ‘compliance officer’ hebben en hetzelfde compliance beleid voeren, waarvan de Bank op de hoogte is. Als het doel van de boete is normconform gedrag dan had de Bank kunnen en dienen te volstaan met het opleggen van een boete aan de drie vennootschappen gezamenlijk. Door alle drie de vennootschappen afzonderlijk te beboeten is sprake van meervoudige bestraffing, hetgeen strijdig is met de wet en het recht.
4.2
Het gerecht is met de Bank van oordeel dat de groepsbenadering die RAYGAR voorstaat geen grondslag heeft in de wet en/of het recht. Met de verwijzing naar artikel 45 van het huidige Lwtf (AB 2021 no. 47) miskent RAYGAR dat deze bepaling is ingevoerd na de geconstateerde overtredingen en dat dit artikel de individuele aansprakelijkheid van individuele overtreders, zoals die volgt uit artikel 37, tweede lid, Lwtf, onverlet laat. RAYGAR en de overige twee vennootschappen (Poundwise Investment & Development VBA en PGM Condobuilders N.V.) staan ieder afzonderlijk ingeschreven bij de Kamer van Koophandel van Aruba, hebben ieder hun eigen ‘real estate’ projecten en bemiddelen ieder afzonderlijk bij de aankoop van appartementen en ander onroerend goed. De aan RAYGAR verweten overtredingen kunnen en dienen dan ook los te worden gezien van de overtredingen door de andere vennootschappen. Dat alle drie de vennootschappen een boete is opgelegd wegens overtreding van artikel 26 Lwtf maakt dit niet anders. De overtredingen zijn namelijk niet opgelegd voor een en dezelfde overtreding, maar voor te onderscheiden overtredingen van de drie vennootschappen afzonderlijk, waarbij ernst en duur van de geconstateerde overtredingen in relevante mate verschillen. Van meervoudige bestraffing van een en dezelfde overtreding is derhalve geen sprake. Evenmin heeft de Bank gehandeld in strijd met het ‘ ne-bis-in-idem’ beginsel. Het betoog van RAYGAR hierover slaagt daarom niet.
De verplichtingen op grond van artikel 26 Lwtf / de meldplicht
5.1
RAYGAR betoogt dat de wet onduidelijk is over wat van RAYGAR als makelaar / projectontwikkelaar (‘real estate’ agent) mag en mocht worden verwacht in het kader van de melding van ongebruikelijke transacties. RAYGAR en de twee andere vennootschappen tastten in het duister of zij transacties moesten melden en zo ja op welk moment. De Bank heeft nagelaten hierover adequate informatie te verstrekken en aldus gehandeld in strijd met artikel 48 Lwtf. De Handleiding indicatoren MOT 2013 is onduidelijk en lijkt vooral te zijn geschreven voor financiële dienstverleners. De Handleiding indicatoren MOT November 2018 heeft die onduidelijkheid zo mogelijk nog vergroot. Ook tijdens de door de Bank gehouden voorlichtingsbijeenkomsten konden de vragen over wat precies van RAYGAR werd verwacht, en op welk moment, niet tot tevredenheid worden beantwoord. Dit moet er toe leiden dat de regels over de meldplicht voor RAYGAR buiten toepassing worden gelaten, althans haar niet kunnen worden tegengeworpen.
5.2
Het gerecht volgt RAYGAR niet in haar betoog. Het gerecht stelt voorop dat RAYGAR, net als ieder ander, geacht wordt de wet te kennen en bekend te zijn met haar wettelijke verplichtingen. Van RAYGAR mag worden verwacht dat zij zich zonder nadere aansporing aan haar wettelijke verplichtingen houdt. RAYGAR is een rechtspersoon die beroepsmatig handelt in of bemiddelt bij het aan- of verkopen van onroerende zaken en daarmee een in de Lwtf aangewezen niet-financiële dienstverlener. Een van de op haar rustende verplichtingen, neergelegd in artikel 26, eerste lid, van de Lwtf, betreft het onverwijld aan het Meldpunt melden van ongebruikelijke transacties.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties worden als indicator van verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transacties aangemerkt (c) alle girale transacties ter waarde van Afl. 500.000.- of de tegenwaarde daarvan in vreemde valuta, of meer. Deze indicator heeft de meldcode 130103 gekregen.
Ter zitting is bevestigd dat met de aankoop van appartementen een girale geldstroom is gemoeid en dat cliënten / kopers het aankoopbedrag van een appartement aan RAYGAR betalen, in eens of in deelbetalingen, soms rechtstreeks aan RAYGAR en soms via een derdengeldrekening bij de notaris. Uit het vorenstaande volgt dat het RAYGAR duidelijk had moeten zijn dat zij girale transacties gerelateerd aan de (voorgenomen) koop / verkoop van appartementen ter waarde van Afl. 500.000.- of meer onverwijld diende te melden aan – destijds – het Meldpunt ongebruikelijke transacties (MOT), thans de FIU-Aruba. Ter nadere verduidelijking van genoemde verplichting wordt in de Handleiding indicatoren MOT November 2018 als voorbeeld van een girale transactie waarvoor de meldingsplicht geldt genoemd: ‘aan- en verkopen van registergoederen’.
Naar het oordeel van het gerecht volgt uit het vorenstaande dat RAYGAR gehouden was ongebruikelijke transacties onverwijld te melden. Er is geen aanleiding om de wettelijke bepalingen over de meldplicht buiten toepassing te laten of te oordelen dat de Bank die bepalingen niet op RAYGAR had mogen toepassen.
De overtreding van artikel 26 Lwtf
6.1
De Bank heeft een steekproef uitgevoerd op 47 (voorgenomen) transacties door RAYGAR van Afl. 500.000.- of meer over de periode 1 januari 2014 tot en met 12 februari 2020, oftewel tot daags voor het on-site onderzoek door de Bank bij RAYGAR, dat is gehouden van 11 tot en met 13 februari 2020. De (voorgenomen) transacties in die 47 cliëntendossiers hebben alle 47 plaatsgevonden in de periode van 7 januari 2014 tot en met 26 juli 2017. De Bank heeft geconstateerd dat RAYGAR geen van de 47 transacties heeft gemeld bij het MOT. RAYGAR heeft de 47 (voorgenomen) transacties uiteindelijk alsnog gemeld, te weten in december 2020, dat wil zeggen tien maanden na het on-site onderzoek.
6.2
In het primaire besluit heeft de Bank uiteengezet hoe de hoogte van de boete terzake van de overtreding van artikel 26 Lwtf is berekend. Aan de hand van een aantal factoren wordt op het wettelijke basisbedrag van Afl. 500.000.- een verhoging of verlaging toegepast. Over de toegepaste verlagingen voor objectieve draagkracht (-60%) en passendheid (-20%) is tussen partijen geen geschil. Dat is anders ten aanzien van de toepassing van de factor ernst en duur van de overtreding.
6.3
De Bank heeft hierover op pagina 10 van de primaire beschikking onder randnummer 6.8 het volgende vermeld:
“Voor wat betreft de ernst en duur van de overtreding heeft de CBA gekeken naar het aantal transacties dat te laat is gemeld aan het MOT en hoeveel dagen te laat er is gemeld. Gebleken is dat alle transacties (oftewel 100%) uit de steekproefomvang (i.c. 47 transacties) tussen de 3,5 en 7 jaar te laat zijn gemeld bij het Meldpunt. Aangezien het in casu zowel een hoge ernst als een lange duur betreft acht de CBA een verhoging van 50% van het basisbedrag gerechtvaardigd.”
6.4
Het gerecht is van oordeel dat de in de andere twee zaken geconstateerde gebreken over de onderbouwing en motivering van de ernst en duur van de overtreding in deze zaak geen rol spelen. In deze zaak moet immers worden vastgesteld dat RAYGAR de ongebruikelijke transacties in alle gevallen niet heeft gemeld en daarmee de meldplicht heeft geschonden. Weliswaar heeft RAYGAR de transacties nadien alsnog gemeld, maar dat is gebeurd in december 2020, dat wil zeggen pas 10 maanden na de controle door de Bank. Daardoor zijn de transacties uit de periode 2014 – 2017 vele jaren te laat gemeld. Dit levert een ernstige schending op van de meldplicht, zowel wat betreft de aard en omvang van het verzuim als wat betreft de duur. Daarbij betrekt het gerecht dat niet aannemelijk is dat RAYGAR niet op de hoogte was van haar verplichtingen tot melden van ongebruikelijke transacties op grond van artikel 26 Lwtf. RAYGAR heeft immers aangevoerd, net als de twee andere vennootschappen die onderdeel vormen van de ‘Pering groep’, dat de vennootschappen eenzelfde directie hebben, eenzelfde compliance officer en een zelfde compliance beleid. Juist daarom is opvallend dat de andere twee vennootschappen wel alle (gecontroleerde) transacties hebben gemeld, zij het in enkele gevallen te laat, en RAYFAR geen enkele transactie.
6.5
Het gerecht begrijpt dat de Bank met de ‘Leidraad vaststellen van de hoogte van bestuurlijke boetes’ en het daarin opgenomen stappenplan consistentie probeert na te streven bij de oplegging van boetes en inzichtelijk wil maken voor de overtreder en anderen om welke redenen is afgeweken van het bij wet vastgestelde basisbedrag.
Het gerecht stelt vast dat bij de bepaling van de hoogte van de aan RAYGAR opgelegde boete een verhoging is toegepast van 50%. Dit is overeenkomstig de systematiek van het stappenplan, dat uitgaat van het basisbedrag bij een gemiddelde ernst en duur en verhogingen of verlagingen in stappen van 25% oplopend tot 50% bij lage respectievelijk hoge ernst. Het gerecht is van oordeel dat de Bank in dit geval een verhoging van 50% op het basisbedrag van Afl. 500.000.- heeft kunnen toepassen, waardoor – zelfs met de toegepaste verlagingen voor objectieve draagkracht en passendheid – de boete hoog is uitgevallen in vergelijking met de andere twee vennootschappen, maar uiteindelijk minder dan 50% van het wettelijke basisbedrag. Alles relevante feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien acht het gerecht de opgelegde boete van Afl. 240.000.- passend en geboden.
Tot slot
7.1
Het beroep is ongegrond. De bestreden beschikking blijft in stand.
7.2
Ter zitting is aan de orde geweest dat RAYGAR al een groot gedeelte van de boete zou hebben betaald. Indien RAYGAR inmiddels aan de Bank in termijnen meer heeft betaald dan Afl. 240.000.- dan dient de Bank hetgeen onverschuldigd is betaald zo spoedig mogelijk aan RAYGAR te restitueren, met vergoeding van de wettelijke rente over de onverschuldigde betaling. Indien RAYGAR aan de Bank nog niet het volledige bedrag van Afl. 240.000.- heeft betaald, dan dient de Bank zo spoedig mogelijk RAYGAR te laten weten welk bedrag door RAYGAR alsnog moet worden betaald.
7.3
Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht en/of proceskosten.
7.4
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.

Bijlage bij de uitspraak van 24 april 2024 (AUA202303768)

Het wettelijk kader
De Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering (AB 2011 no. 28)
Ingevolge artikel 1 van de Lwtf (AB 2011 no. 28, zoals laatstelijk gewijzigd bij AB 2017 no. 45), wordt onder dienstverlener verstaan, een financiële of een aangewezen niet-financiële dienstverlener. Onder niet-financiële dienstverlener wordt in artikel 1, eerste lid, sub 3º verstaan, een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig handelt in of bemiddelt bij het aan- en verkopen van onroerende zaken, voertuigen, schepen, luchtvaartuigen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, en de rechten waaraan deze zaken zijn onderworpen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, verrichten dienstverleners ter voorkoming en bestrijding van witwassen, terrorismefinanciering en proliferatiefinanciering een cliëntenonderzoek dat in ieder geval omvat:
a. de identificatie van de cliënt en de verificatie van diens identiteit;
b.de identificatie van de uiteindelijk belanghebbende en het treffen van redelijke maatregelen om de identiteit van de uiteindelijke belanghebbende zodanig te verifiëren dat de dienstverlener overtuigd is van de identiteit van die uiteindelijke belanghebbende;
c. de vaststelling van het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie;
d. de verrichting van doorlopende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de dienstverlener heeft van de cliënt en de uiteindelijke belanghebbende, van hun risicoprofiel, met, in voorkomend geval, een onderzoek naar de bron van het bij de transactie of zakelijke relatie gemoeide vermogen.
Ingevolge het tweede lid strekt het cliëntenonderzoek zich tevens uit tot de wederpartij van de cliënt van de dienstverlener, indien een dienstverlener een aangewezen niet-financiële dienstverlener als bedoeld in ten 3° van de definitie van het begrip “aangewezen niet-financiële dienstverlener” is.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, gaat een dienstverlener ten aanzien van een cliënt die een rechtspersoon of een juridische constructie is na, of de natuurlijke persoon die stelt namens die cliënt te handelen daartoe bevoegd is, stelt de identiteit van die natuurlijke persoon vast en verifieert deze identiteit voordat hij de dienst verleent, en legt de gegevens over de rechtsvorm en de vertegenwoordiging van de cliënt vast.
Ingevolge het tweede lid, treft een dienstverlener ten aanzien van een cliënt als bedoeld in het eerste lid, redelijke maatregelen die in ieder geval ertoe leiden dat de dienstverlener inzicht verkrijgt in de eigendoms- en feitelijke zeggenschapsstructuur van de cliënt.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, onder b, verricht een aangewezen niet-financiële dienstverlener een cliëntenonderzoek in de navolgende gevallen: (c) indien het een aangewezen niet-financiële dienstverlener betreft als bedoeld in ten 3° van de definitie van het begrip “aangewezen niet-financiële dienstverlener”, het in of vanuit Aruba handelen in of bemiddelen bij het aan- en verkopen van de daarin bedoelde registergoederen, alsmede de rechten waaraan deze zaken onderworpen zijn.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, verricht een dienstverlener een cliëntenonderzoek voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan of een incidentele transactie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen b of c, dan wel een transactie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdelen b tot en met f, wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 25 stelt de minister, na overleg met het Meldpunt en zo nodig per daarbij te onderscheiden groepen dienstverleners of categorieën transacties, indicatoren vast aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, meldt een dienstverlener een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie hem bekend is geworden, aan het Meldpunt.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, voor zover thans van belang, kan de Bank ter zake van de overtreding van bij of krachtens artikel 3 tot en met 6, eerste, tweede of vierde lid, 8, eerste lid, 11 tot en met 19 en 26 gestelde voorschriften, een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid kan de Bank ter zake van de in het eerste lid bedoelde feiten ook een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste Afl. 1.000.000,- per afzonderlijke overtreding.
Ingevolge het vijfde lid worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels gesteld met betrekking tot de grondslagen voor de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete per overtreding. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, draagt een dienstverlener die een kantoor of dochtermaatschappij heeft buiten Aruba ervoor zorg dat het bijkantoor respectievelijke de dochtermaatschappij zoveel mogelijk de bij of krachtens deze landsverordening gestelde voorschriften en de internationaal aanvaarde normen voor de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering toepassen.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, voeren dienstverleners een adequaat beleid en beschikken over schriftelijk vastgelegde procedures en maatregelen die gericht zijn op de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, in het bijzonder van de toepassing van de Hoofdstukken 2, 3 en 4 van deze landsverordening.
Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, zoals geldend na inwtr. AB 2022 no. 158.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, past een dienstverlener die deel uitmaakt van een groep het op het niveau van de groep geldende beleid en de procedures en maatregelen op effectieve wijze toe, voor zover die voldoen aan de bij of krachtens deze landsverordening gestelde regels.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, draagt een dienstverlener die een bijkantoor, agent of dochtermaatschappij heeft buiten Aruba, ervoor zorg dat het bijkantoor, de agent, respectievelijk de dochtermaatschappij het beleid en de procedures en maatregelen bedoeld in artikel 45 effectief toepast.
Het Landsbesluit grondslagen bestuurlijke handhaving Lwtf (AB 2011 no. 78)
Ingevolge artikel 2 geldt ten behoeve van de oplegging van een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete de volgende categorierangschikking:
Artikel
Categorie
3
2
4
2
5
2
6, eerste, tweede of vierde lid
2
7
2
8, eerste lid
1
9
2
10, tweede lid
1
10, derde lid
2
11
2
12
2
13
2
14
2
15
2
16
2
17
2
18
2
19
1
26, eerste lid
2
26, tweede en derde lid
1
27
2
28, tweede lid
1
31
2
33
1
34
1
35, zesde lid
2
36, vierde lid
2
45, eerste lid en tweede lid
2
45, derde lid
1
46
2
47
2
48, tweede en derde lid, tweede volzin
2
50, eerste, tweede en vierde lid
1
54
2
Ingevolge artikel 4 geldt ten aanzien van de basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen voor de bestuurlijke boete de volgende indeling:
Categorie
Basisbedrag
Minimumbedrag
Maximumbedrag
1
Afl. 50.000,-
Afl. 0,-
Afl. 100.000,-
2
Afl. 500.000,-
Afl. 0,-
Afl. 1.000.000,-
Ingevolge artikel 5, eerste lid, stelt de Bank een bestuurlijke boete vast op het basisbedrag.
Ingevolge het tweede lid, verlaagt of verhoogt de Bank het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste 100%, indien een dergelijke verlaging of verhoging gerechtvaardigd wordt door:
a. de ernst of de duur van de overtreding, of
b. de mate van verwijtbaarheid van de overtreder.
Ingevolge het derde lid, houdt de Bank bij het vaststellen van de bestuurlijke boete rekening met de draagkracht van de overtreder. Daarbij kan de Bank de op te leggen bestuurlijke boete verlagen met ten hoogste 100%.
Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties (AB 2012 no. 47)
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c worden als indicator van verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transacties, aangemerkt (c) alle girale transacties ter waarde van Afl. 500.000,- of de tegenwaarde daarvan in vreemde valuta, of meer.
Ingevolge artikel 5 stelt het Hoofd (van het Meldpunt) voor elke indicator een meldcode vast ten behoeve van de dienstverleners en zorgt ervoor dat de dienstverleners daarvan op de hoogte zijn.