Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
[Verzoeker],
DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,
PROCESVERLOOP
feiten
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 24 april 2024 uitspraak gedaan op het verzoek van een Colombiaanse verzoeker om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot zijn toelating tot Aruba. De verzoeker was eerder op 6 april 2022 Aruba binnengekomen als toerist, maar had het eiland op 23 november 2023 verlaten. Op 10 maart 2024 heeft de Minister van Justitie en Sociale Zaken besloten om de verzoeker de toegang tot Aruba te weigeren, omdat hij de toegestane verblijfsduur had overschreden en niet voldeed aan de middelenvereiste voor toelating. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om schorsing van de bestreden beschikking.
Tijdens de zitting op 10 april 2024 heeft de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft de weigering van de toegang verdedigd. De rechter heeft overwogen dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitvoering van de bestreden beschikking voor hem een onevenredig nadeel zou opleveren. De rechter heeft vastgesteld dat de verzoeker Aruba vrijwillig had verlaten en dat er geen uitzettingsbevel was uitgevaardigd. Bovendien heeft de rechter geoordeeld dat de verweerder ten onrechte artikel 6 van het Toelatingsbesluit 2009 had ingeroepen, aangezien de verzoeker in het kalenderjaar 2024 niet langer dan dertig dagen in Aruba had verbleven.
Uiteindelijk heeft de rechter het verzoek om schorsing van de bestreden beschikking afgewezen, omdat de verzoeker zich inmiddels in het buitenland bevond en de gevraagde schorsing geen betekenis meer had. De rechter heeft ook geoordeeld dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. B.J. van Ettekoven en is definitief, aangezien er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.