ECLI:NL:OGEAA:2023:62

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
AUA202202465
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling achterstallig loon en eindejaarsbonus in arbeidszaak tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen [verzoeker] en de naamloze vennootschap COMESTIBLES PREFERIBLE ARUBANO N.V. (hierna: Compra). [Verzoeker] heeft een verzoek ingediend tot betaling van achterstallig loon en een eindejaarsbonus, alsook om voor recht te verklaren dat de maandelijkse akkoordverklaringen tot verlaging van de werkuren naar 60% nietig zijn. Het Gerecht heeft vastgesteld dat [verzoeker] op 27 oktober 2021 door Compra naar huis is gestuurd en dat de arbeidsovereenkomst op 15 december 2021 is ontbonden. In eerdere procedures is al geoordeeld over de inhouding van het loon en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, waardoor het Gerecht oordeelt dat de vorderingen van [verzoeker] onder a) en c) niet opnieuw kunnen worden behandeld. De vordering tot betaling van de eindejaarsbonus over 2021 wordt toegewezen, omdat [verzoeker] gedurende haar dienstverband altijd een eindejaarsbonus heeft ontvangen en de arbeidsovereenkomst op 15 december 2021 eindigde. De vordering tot betaling van het achterstallig loon en de nietigheid van de akkoordverklaringen wordt afgewezen, omdat deze geschilpunten al eerder zijn behandeld en geen nieuwe feiten zijn aangevoerd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

Beschikking van 24 januari 2022
Behorend bij E.J. nr. AUA202202465
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoeker],
te Aruba,
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. A.E.A. Hernandez,
tegen:
de naamloze vennootschap
COMESTIBLES PREFERIBLE ARUBANO N.V.,
te Aruba,
verweerster,
hierna te noemen: Compra,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift;
- de pleitaantekeningen van [verzoeker];
- de mondelinge behandeling van de zaak op 11 oktober 2022, waarbij aanwezig waren [verzoeker], bijgestaan door haar gemachtigde, en Compra, vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
1.2
De datum voor het geven van beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoeker] is op 1 september 1989 op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Compra.
2.2
Op 14 januari 2020 is [verzoeker] naar het buitenland vertrokken om haar echtgenoot tijdens een medische behandeling bij te staan. Na de terugkeer van [verzoeker] in Aruba is zij in verband met de uitbraak van de coronacrisis niet meer op het werk geweest. Haar werkzaamheden zijn sinds haar vertrek naar het buitenland door een andere werknemer overgenomen. Het loon is in de tussentijd aan [verzoeker] doorbetaald.
2.3
Op een gegeven moment heeft de overheid in Aruba de loonsubsidie geïntroduceerd. Omdat [verzoeker] sinds mei 2020 maandelijks een akkoordverklaring tot verlaging van de werkuren heeft getekend, heeft zij sinds die datum maandelijks 60% van haar salaris uitbetaald gekregen.
2.4
Op 9 maart 2021 heeft [verzoeker] een procedure aangespannen tegen Compra (E.J. AUA202100636). In deze procedure heeft [verzoeker] onder meer gevorderd dat Compra veroordeeld wordt aan haar te betalen het volledige loon vanaf december 2020 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. Bij beschikking van 5 oktober 2021 heeft het Gerecht het verzochte afgewezen. Daartoe heeft het onder meer overwogen:
“4.3 In de onderscheiden akten is steeds verklaard “dat de werknemer door plaatsing van zijn handtekening op het formulier akkoord gaat met een vermindering van de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen arbeidsomvang met ten minste 0% en ten hoogste 40% van de duur van de loonsubsidie te zijn overeengekomen.” Bij de naam van [verzoeker] is in die akten steeds vermeld 40%. Dat betekend dat deze akten tussen partijen dwingend bewijs opleveren van de verklaring dat [verzoeker] voor het desbetreffende tijdvak akkoord gaat met een vermindering van de arbeidsomvang met 40% (…). Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker] onvoldoende gemotiveerd heeft aangevoerd dat zij anders heeft verklaard, dan steeds in de akten is vermeld. De enkele stelling dat zij het er niet mee eens was, is daarvoor onvoldoende. Daarmee heeft zij niet aangevoerd dat en waarom Compra de ondertekening van de akten niet heeft mogen opvatten als een verklaring van [verzoeker] dat zij instemde met een tijdelijke vermindering van de arbeidsomvang, terwijl in die akten uitdrukkelijk is vermeld dat met het plaatsten van haar handtekening daarvoor akkoord wordt gegeven. (…).”
2.5
Op 14 oktober 2021 is [verzoeker] een ontbindingsprocedure tegen Compra gestart (E.J. nr. AUA202103054).
2.6
Op 25 oktober 2021 is [verzoeker] middels de deurwaarder opgeroepen om op 26 oktober 2021 op het werk te verschijnen.
2.7 [
verzoeker] is op 26 oktober 2021 op het werk verschenen en heeft voor het laatst op 27 oktober 2021 bij Compra gewerkt.
2.8
Bij e-mailbericht van woensdag 27 oktober 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] het volgende aan de gemachtigde van Compra medegedeeld.
“Geachte confrère,
Ik heb van cliënte vernomen dat zij heden naar huis is gestuurd nadat Compra het ontbindingsverzoek heeft ontvangen.
Hiermee ga ik ervan uit dat cliënte aldus op non-actief is geplaatst.”
2.9
Bij e-mailbericht van donderdag 28 oktober 2021 heeft de gemachtigde van Compra het volgende aan de gemachtigde van [verzoeker] medegedeeld.
“Geachte confrère,
Uw cliënte is op de eerste dag komen werken en vroeg meteen of Compra niet de brief heeft gekregen waarin word aangegeven dat ze niet weer wil werken.
Compra gaf te kennen dat ze niet die brief had ontvangen.
Op de tweede werkdag kwam de deurwaarder met de oproeping van de ontbindingszaak. Compra vroeg toen aan uw cliënte of dat de brief was die zij bedoelde. Uw cliënte gaf aan van wel ‘omdat ze niet meer bij Compra wilde werken.’
Compra vroeg toen aan uw cliënte wat ze wilde, ze gaf aan niet meer bij Compra te willen werken. Vervolgens zei Compra aan uw cliënte: ‘maar neem dat je beslissing’ waarop uw cliënte vervolgens vertrok.
Compra heeft uw cliënte dus niet weggestuurd en indien uw cliënte niet werkt kan zij geen loon verwachten.
Bij deze leg ik dit vast.”
2.1
Bij beschikking van dit Gerecht van 7 december 2021 in de ontbindingsprocedure heeft het Gerecht partijen ervan in kennis gesteld dat het voornemens is de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden met ingang van 15 december 2021. Het Gerecht heeft daarbij aan [verzoeker] de gelegenheid geboden om het ontbindingsverzoek in te trekken. Voor het geval [verzoeker] het ontbindingsverzoek niet intrekt, heeft het Gerecht alvast besloten dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 december 2021 wordt ontbonden en dat Compra wordt veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van een vergoeding van Afl. 75.000,-, waarop een eventueel toe te kennen cessantia-uitkering in mindering wordt gebracht.
Daartoe heeft het Gerecht onder meer overwogen:
“4.7. Uiteindelijk bood Compra in juli 2021 aan [verzoeker] een uitweg uit deze situatie. Compra heeft haar toen een beëindigingsaanbod gedaan, dat niet onfatsoenlijk is te noemen. Zij heeft [verzoeker] immers geboden waarop zij op grond van de wet recht heeft. Geen wetsbepaling verplicht Compra om in het minnelijk traject een hogere vergoeding te bieden, zeker gezien de onbetwist door Compra gestelde omstandigheid dat zij dezelfde vergoeding heeft geboden aan andere ‘oudere’ werknemers. [verzoeker] heeft desalniettemin besloten dit aanbod te weigeren, hetgeen haar goed recht is. Dit betekent echter wel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog onverkort geldt en Compra haar dus weer kon oproepen tot het verrichten van werkzaamheden. Dat [verzoeker] zich hier inmiddels niet meer toe kon zetten en daarom ontbinding heeft gevorderd, moge zo zijn, maar het is tevens een gevolg van haar eigen afwachtende houding en haar onderhandelingsstrategie.
4.8.
Kortom, op grond van het voorgaande vallen aan beide partijen verwijten te maken, zodat een ‘neutrale’ billijkheidsvergoeding op zijn plek is. [verzoeker] heeft voor de berekening daarvan aansluiting gezocht bij de kantonrechtersformule en komt daardoor op het aanzienlijke bedrag van Afl. 192.000,-. Het Gerecht overweegt dat de billijkheidsvergoeding, gezien haar aard, in beginsel niet hoger dient te zijn dan het inkomen dat [verzoeker] bij het voortduren van het dienstverband, tot het einde daarvan, zou hebben genoten. De door [verzoeker] verzochte vergoeding staat gelijk aan het loon dat zij zou hebben ontvangen bij het voortduren van de overeenkomst voor vier jaar. Gesteld noch gebleken is dat het aannemelijk is dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker], die reeds twee jaar de pensioenleeftijd heeft bereikt, nog dermate lang zou voortduren. In tegendeel, [verzoeker] heeft er door haar opstelling vanaf januari 2020, met inbegrip van deze procedure, geen blijk van gegeven dat zij de arbeidsovereenkomst nog een lange tijd (vier jaar of langer) voort wilde zetten. Anderzijds overweegt het Gerecht dat ook geen sprake was van een voorzienbaar einde van de arbeidsovereenkomst op korte termijn, aangezien [verzoeker] tot januari 2020 al 31 jaar naar tevredenheid functioneerde. Partijen hebben echter onvoldoende aanknopingspunten geboden op basis waarvan een gefundeerde inschatting kan worden gemaakt van de termijn die de overeenkomst nog zou hebben voortgeduurd.
4.9.
Het Gerecht ziet daarom aanleiding om, los van enige formule, een vergoeding naar billijkheid te bepalen. In de door het Gerecht bepaalde vergoeding weegt zij mee dat de 31 jaar loyale dienst van [verzoeker], waarbij zij naar tevredenheid heeft gefunctioneerd, beloond dient te worden, en dat van Compra meer verwacht had mogen worden in dat perspectief. Anderzijds weegt ook mee dat [verzoeker] verwijten vallen te maken, zoals hiervoor overwogen. Ook speelt mee dat [verzoeker] al bijna twee jaar is vrijgesteld van werk met behoud van een aanzienlijk deel van haar loon en dat zij reeds een AOV-uitkering en een klein pensioen ontvangt.”
2.11 [
Verzoeker] heeft het ontbindingsverzoek niet ingetrokken. De arbeidsovereenkomst is daarom met ingang van 15 december 2021 tot een einde gekomen. Compra heeft de vergoeding aan [verzoeker] betaald.
2.12
Bij brief van 21 januari 2022 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan de gemachtigde van Compra onder meer het volgende medegedeeld.
“Uw cliënte heeft onlangs de vergoeding overgemaakt op de derdenrekening van ons kantoor. Er ontbreekt echter nog het salaris van cliënte tot en met 15 december 2021 en is daarbij een vergoeding toegekend van AWG 75.000,00.
Cliënte heeft voorts van de SVb vernomen dat Compra sedert januari 2021 geen loonsubsidie ontvangt, terwijl van haar is gevorderd om desalniettemin gedurende de periode januari tot en met oktober 2021 middels een SVb formulier een werkurendeductie te accorderen. Het behoeft geen verder betoog dat deze handelswijze te kwader trouw was, waardoor cliënte hierbij het verschil in salaris (40%) vordert.
Uw cliënte wordt hierbij dan ook gesommeerd om voornoemde bedragen, (…) aan haar uit te betalen.”
2.13
Bij e-mailbericht van 5 april 2022 heeft de gemachtigde van [verzoeker] de gemachtigde van Compra op bovenvermeld schrijven gewezen.
2.14
Compra heeft niet op het schrijven van [verzoeker] gereageerd.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Verzoeker] verzoekt het Gerecht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) Compra te veroordelen om tegen kwijting aan haar te betalen het achterstallig loon vanaf 28 oktober 2021 tot 15 december 2021, zijnde het bedrag van Afl. 6.000,-;
b) Compra te veroordelen om tegen kwijting aan [verzoeker] te betalen het hele bedrag aan eindejaarsbonus over het jaar 2021, zijnde het bedrag van Afl. 4.000,-, dan wel het bedrag pro rata, zijnde het bedrag van Afl. 3.846,15;
c) voor recht te verklaren dat de maandelijkse akkoordverklaringen tot verlaging van de werkuren naar 60% vanaf maart tot en met augustus 2021 nietig zijn;
d) Compra te veroordelen om tegen kwijting aan haar te betalen het verschil in salaris over de maanden maart tot en met augustus 2021, zijnde het bedrag van
Afl. 9.600,-;
e) Compra te veroordelen aan haar te betalen de wettelijke verhoging over de onder (a), (b) en (d) toe te wijzen bedragen;
f) Compra te veroordelen aan haar te betalen de wettelijke rente over de onder (a), (b), (d) en (e) toegewezen bedragen, te rekenen vanaf de dag der opeisbaarheid daarvan tot de dag der algehele voldoening;
g) iedere andere beslissing te nemen die het Gerecht juist voorkomt;
h) Compra te veroordelen in de proceskosten.
3.2 [
Verzoeker] heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd.
- [ Verzoeker] is op 27 oktober 2021 door Compra naar huis gestuurd en op non-actief gesteld. Compra heeft in de periode vanaf 27 oktober tot 15 december 2021, de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen is ontbonden, nagelaten om het salaris aan [verzoeker] uit te betalen, terwijl zij er wel recht op had;
- Compra heeft eenendertig jaar lang, op de 15de december van elk jaar, aan [verzoeker] een eindejaarsbonus uitbetaald. [verzoeker] heeft recht op uitbetaling van de bonus over het jaar 2021, nu het dienstverband op 15 december 2021 tot een einde is gekomen;
- De verklaringen tot vermindering van de werkuren in de maanden maart tot en met augustus 2021 dienen vernietigd te worden, nu [verzoeker] die verklaringen ten gevolge van een wilsgebrek heeft ondertekend. [Verzoeker] heeft recht op uitbetaling van het verschil in salaris, zijnde 40% daarvan, over de voormelde maanden.
3.3
Compra heeft verweer gevoerd, en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, al dan niet na toepassing van verrekening van de door haar aan [verzoeker] onverschuldigd gedane betalingen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure, althans met compensatie van de kosten, alles uitvoerbaar bij voorraad.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het Gerecht stelt voorop dat dit niet de eerste procedure is tussen partijen over dezelfde rechtsbetrekking, de arbeidsverhouding die tussen partijen tot 15 december 2021 bestond. Eerder al heeft een vordering van [verzoeker] met betrekking tot de toegepaste salariskorting geleid tot een beschikking van het Gerecht van 5 oktober 2021, tegen welke beschikking geen hoger beroep is ingesteld (zie 2.4). Verder is de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van [verzoeker] bij beschikking van het Gerecht van 7 december 2021 ontbonden, onder veroordeling van Compra tot betaling van een vergoeding van Afl. 75.000,- aan [verzoeker] (zie 2.10 en 2.11). Onder deze omstandigheden kunnen de vorderingen in deze procedure niet los worden gezien van de overwegingen en beslissingen in de eerdere procedures, en neemt het Gerecht tot uitgangspunt de beoordelingskaders die hieruit voortvloeien.
gevorderde onder a)
4.2 [
Verzoeker] heeft ter onderbouwing van dit deel van haar vordering gesteld dat zij recht heeft op uitbetaling van het loon, nu Compra haar op 27 oktober 2021 - nadat Compra het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door tussenkomst van een deurwaarder heeft ontvangen - naar huis heeft gestuurd. De omstandigheid dat [verzoeker] over voormelde periode geen werkzaamheden heeft verricht, dient gelet op het voorgaande en nu Compra zelf besloten heeft om [verzoeker] weg te sturen, voor rekening van de werkgever te komen, aldus [verzoeker].
Compra heeft betwist dat zij enig salaris aan [verzoeker] verschuldigd is, daartoe stellende dat [verzoeker] op 27 oktober 2021, nadat zij na lange tijd (en na oproep van de werkgever) weer op het werk is verschenen, zelf besloten heeft om de werkplek te verlaten. Niet alleen heeft [verzoeker] te kennen gegeven niet meer bij Compra te willen werken, maar ook is zij sinds haar vertrek van het werk niet meer teruggekeerd en heeft zij niets meer van zich laten horen. Nu [verzoeker] zonder enige reden van het werk is weggebleven en zij haar werkzaamheden niet langer heeft verricht, heeft zij geen recht op uitbetaling van loon. Compra heeft in dit geval een beroep gedaan op de regel “geen arbeid, geen loon” en heeft op grond daarvan de loonbetaling gestaakt.
4.3
Gezien de stellingen over en weer, is tussen partijen in geschil op wiens initiatief [verzoeker] gedurende de desbetreffende periode niet op het werk is verschenen.
In de beschikking van 7 december 2021 heeft het Gerecht evenwel, ter beantwoording van de vraag of na ontbinding van de arbeidsovereenkomst Compra een vergoeding aan [verzoeker] verschuldigd is, overwogen dat [na de weigering door [verzoeker] van het beëindigingsaanbod van Compra van juli 2021] de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog onverkort gold en Compra haar dus weer kon oproepen tot het verrichten van werkzaamheden. Dat [verzoeker] zich hier inmiddels niet meer toe kon zetten en daarom ontbinding heeft gevorderd, moge zo zijn, maar het is tevens een gevolg van haar eigen afwachtende houding en haar onderhandelingsstrategie, aldus het Gerecht. Voorts heeft het Gerecht bij het bepalen van de hoogte van die vergoeding overwogen dat meespeelt dat [verzoeker] [ten tijde van de ontbinding] al bijna twee jaar is vrijgesteld van werk met behoud van een aanzienlijk deel van haar loon en dat zij reeds een AOV-uitkering en een klein pensioen ontvangt.
Aldus speelde hetzelfde geschilpunt reeds in de ontbindingsprocedure. In die procedure heeft het Gerecht, zoals hiervoor overwogen, bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding, onder meer met voormelde omstandigheden rekening gehouden. [Verzoeker] heeft het ontbindingsverzoek niet ingetrokken, waarmee zij geacht wordt ingestemd te hebben met de door het Gerecht bepaalde vergoeding en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Compra ter zake ook verwezen naar de beslissingen van het Gerecht in de ontbindingsprocedure. Onder deze omstandigheden acht het Gerecht dit geschilpunt tussen partijen afgedaan en ziet het geen aanleiding om de in deze procedure ter zake opnieuw ingenomen stellingen te bespreken. De vordering in zoverre wordt dan ook afgewezen.
gevorderde onder c)
4.4 [
Verzoeker] heeft ter onderbouwing van dit deel van haar vordering gesteld dat zij - voor wat betreft de maanden maart tot en met augustus 2021 - het aanvraagformulier, waarbij zij verklaard heeft akkoord te gaan met een verlaging van 40% van het salaris, heeft ondertekend als gevolg van dwaling dan wel misbruik van omstandigheden. Compra heeft immers doen voorkomen alsof zij met betrekking tot voormelde maanden loonsubsidie voor [verzoeker] heeft aangevraagd, terwijl dat niet het geval was. Compra heeft verder ook voor voormelde maanden geen loonsubsidie ontvangen voor [verzoeker]. Bij een juiste voorstelling van zaken, had [verzoeker] het aanvraagformulier tot verlaging van het salaris nooit ondertekend.
Compra heeft ter zake verwezen naar de beschikking van het Gerecht van 5 oktober 2021, waartegen geen hoger beroep is ingesteld, en waarin het Gerecht ter zake reeds een oordeel heeft gegeven.
4.5
Naar het oordeel van het Gerecht kunnen de stellingen van [verzoeker] haar niet baten en wel om de volgende redenen. Partijen hebben over de vraag of het volledige loon aan [verzoeker] dient te worden uitbetaald al eerder geprocedeerd. Die procedure heeft tot een beschikking geleid, waarbij het door [verzoeker] verzochte is afgewezen (zie 2.4). Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat het loon over de door [verzoeker] desbetreffende periode terecht met 40% is ingehouden, nu gebleken is dat die inhouding heeft plaatsgevonden met toestemming van [verzoeker]. [Verzoeker] heeft tegen deze beschikking geen hoger beroep ingesteld, waarna deze in kracht van gewijsde is gegaan en gezag van gewijsde heeft. Dit houdt in dat de beslissingen die in de beschikking zijn vervat bindend zijn tussen partijen. Deze bindende kracht geldt ook in andere procedures tussen dezelfde partijen, waaronder onderhavige procedure. Dat het haar achteraf gebleken is dat Compra met betrekking tot voormelde maanden geen loonsubsidie heeft aangevraagd voor [verzoeker], en dat [verzoeker] ten aanzien van dit punt gedwaald zou zijn, zoals door [verzoeker] is gesteld en door Compra is weersproken, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, gelet op het de stellingen over en weer, de grondslag van het gevorderde in beide procedures, en de beslissing van het Gerecht in de beschikking van 5 oktober 2021, de kwestie hetzelfde geschilpunt betreft. Dit brengt met zich dat feiten en bewijsmiddelen die in de eerdere procedure niet ter staving van de gestelde grondslag zijn aangevoerd, in dit geding niet alsnog in het kader van dezelfde grondslag aan de vordering ten grondslag kunnen worden gelegd. Gelet hierop, wordt ook dit deel van het verzoek afgewezen.
gevorderde onder b)
4.6
Ten aanzien van de eindejaarsbonus 2021 is in de eerdere procedures door het Gerecht geen beslissing gegeven, en ook overigens is deze kwestie niet eerder in een procedure tussen partijen in geschil geweest.
Compra heeft betwist dat [verzoeker] recht heeft op uitbetaling van de eindejaarsbonus, nu [verzoeker] per einde van het jaar niet langer in dienst was van Compra, hetgeen wel als een vereiste wordt gesteld. Bovendien geldt ook als voorwaarde voor het toekennen van de eindejaarsbonus dat de werknemer over het jaar een positieve bijdrage moet hebben geleverd aan het bedrijf, hetgeen [verzoeker] niet heeft gedaan.
[Verzoeker] heeft tegenover de betwisting van Compra onweersproken gesteld dat zij eenendertig jaar lang op de 15de december een eindejaarsbonus heeft ontvangen en dat die bonus gedurende haar dienstverband nooit verbonden was aan enige prestatie aan de kant van de werknemer dan wel werkzaamheden, maar had te gelden als een dertiende maand. Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 15 december 2021 tot een einde is gekomen, dient zij de eindejaarsbonus over dat jaar uitbetaald te krijgen, aldus [verzoeker]. Compra heeft deze stellingen niet nader weersproken. Gelet hierop, gaat het Gerecht ervan uit dat de stellingen van [verzoeker] juist zijn en wordt aan de stellingen van Compra voorbijgegaan. Dit brengt mee dat vast komt te staan de stelling van [verzoeker] dat de eindejaarsbonus gedurende haar dienstverband steeds op de 15de december aan haar werd uitgekeerd en dat de bonus niet afhankelijk was van enige prestatie.
Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 15 december 2021 tot een einde is gekomen, is het Gerecht van oordeel dat [verzoeker] recht heeft op uitbetaling van de eindejaarsbonus over voormeld jaar. Omdat [verzoeker] door eigen toedoen vanaf 28 oktober 2021 geen werkzaamheden meer heeft verricht, dient de eindejaarbonus naar in zoverre naar rato te worden uitbetaald. Nu Compra het door [verzoeker] gestelde bedrag pro rata, Afl. 3.846,15, niet heeft betwist, zal dat bedrag worden toegewezen.
verrekeningsverweer
4.7
Compra heeft zich op het standpunt gesteld dat indien één van de deelvorderingen van [verzoeker] wordt toegewezen, zij een beroep kan doen op verrekening, nu in de maanden januarimaart 2020 het volledige salaris aan [verzoeker] is uitbetaald, terwijl zij uitlandig was en niet heeft gewerkt, en in de maanden april 2020-augustus 2021 60% van het salaris aan [verzoeker] is uitbetaald, terwijl zij thuis heeft gezeten zonder enige arbeid te verrichten. Compra stelt zich op het standpunt dat sprake is van onverschuldigde betaling.
Daargelaten dat het Gerecht het slecht met elkaar te rijmen acht dat Compra zich in de eerdere procedures steeds op het standpunt heeft gesteld dat zij aan [verzoeker] op goede gronden 60% van het salaris heeft uitbetaald over de desbetreffende perioden, in plaats van de gevorderde 100%, en eerst nu een beroep op verrekening doet ten aanzien van de uitbetaalde 60%, en de vraag of dat laatste, gelet op de eerdere procedures en beslissingen in dit stadium nog mogelijk is, overweegt het Gerecht ter zake nog als volgt.
[Verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat zij in de maanden januari tot maart 2020 vanwege de gezondheidssituatie van haar echtgenoot met toestemming van Compra in het buitenland is geweest en daarom niet heeft gewerkt. Compra heeft in die periode nooit een beroep gedaan op de regel
“no work, no pay”. In tegendeel, Compra heeft welbewust het salaris in voormelde periode volledig aan [verzoeker] uitbetaald, zonder dat [verzoeker] enige arbeid heeft verricht. Onder deze omstandigheden kan niet gesteld worden dat sprake is van onverschuldigde betaling. Dit geldt ook ten aanzien van de maanden april 2020-augustus 2021. [Verzoeker] is in die periode in elk geval met toestemming en al dan niet in opdracht van Compra thuisgebleven. Hoewel Compra al vrij gauw iemand anders in dienst heeft genomen om de werkzaamheden van [verzoeker] op kantoor te verrichten, heeft Compra [verzoeker] maandelijks het verzoek gedaan om het aanvraagformulier, waarbij [verzoeker] verklaart akkoord te gaan met een verlaging van 40% van het salaris, te ondertekenen. Compra heeft vervolgens over voormelde maanden steeds 60% van het salaris aan [verzoeker] uitbetaald. Het verweer wordt dan ook verworpen.
slotsom
4.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [verzoeker] onder a), c) en d) zullen worden afgewezen. De vordering onder b) zal worden toegewezen als na te melden, met dien verstande dat de wettelijke verhoging, nu tevens de wettelijke rente wordt verzocht, zal worden gematigd tot 10%.
4.9
In de omstandigheid dat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren tussen partijen, in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
veroordeelt Compra om tegen kwijting aan [verzoeker] te betalen het bedrag van Afl. 3.846,15, vermeerderd met de wettelijke verhoging, tot een maximum van 10%, en de wettelijke rente, gerekend vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag der voldoening;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
5.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 24 januari 2023 in aanwezigheid van de griffier.