ECLI:NL:OGEAA:2023:37

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
AUA202202297
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de Landsverordening persoonsregistraties

In deze zaak heeft het hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (DBSB) een verzoek ingediend op basis van artikel 12 van de Landsverordening persoonsregistraties (Lv persoonsregistraties) om inzage in zijn persoonsgegevens. Het verzoek werd gedaan op 21 augustus 2021, maar de DBSB weigerde dit verzoek op 23 december 2021, met als argument dat de verzoeker niet de juiste procedure volgde. De verzoeker maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de DBSB handhaafde haar standpunt in een beslissing op bezwaar van 14 juni 2022. De verzoeker stelde beroep in bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, dat op 15 maart 2023 uitspraak deed. De rechter oordeelde dat de verzoeker ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarprocedure en dat de DBSB niet had voldaan aan de verplichting om de verzoeker een overzicht van zijn persoonsgegevens te verstrekken. De rechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van 14 juni 2022 en droeg de DBSB op om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de verzoeker, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 15 maart 2023
Lar nr. AUA202202297

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
tegen:

het hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.M.A.M. Ponsioen (DBSB).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 21 augustus 2021 heeft appellant aan verweerder verzocht zoals hierna onder 2.1 is vermeld.
Bij brief van 23 december 2021 heeft verweerder appellant te kennen gegeven zoals hierna onder 2.2 is vermeld. Daartegen heeft appellant op 3 februari 2022 bezwaar gemaakt.
Bij beslissing op bezwaar van 14 juni 2022 heeft verweerder de beslissing van 23 december 2021 gehandhaafd.
Daartegen heeft appellant op 19 juli 2022, aangevuld op 1 september 2022, beroep bij het gerecht ingesteld.
Verweerder heeft op 20 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 januari 2023, waar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1. Ingevolge artikel 4 van de Landsverordening persoonsregistraties (Lv persoonsregistraties) doet de houder een ieder desverlangd kennisnemen van:
a. het doel van de persoonsregistratie;
b. de categorieën van personen over wie gegevens in de persoonsregistratie worden opgenomen;
c. de soorten van gegevens die in de registratie worden opgenomen;
d. de gevallen waarin opgenomen gegevens worden verwijderd.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, kan de houder weigeren aan een in artikel 4 bedoeld verzoek te voldoen, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van:
a. de veiligheid van het Land;
b. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
c. economische en financiële belangen van het Land;
d. inspectie, controle en toezicht door of vanwege het Land;
e. gewichtige belangen van anderen dan de verzoeker, de houder daaronder begrepen.
Ingevolge het tweede lid is de weigering met redenen omkleed. Ingevolge artikel 12, eerst lid, deelt de houder een ieder op diens verzoek mede of hem betreffende persoonsgegevens in de registratie zijn opgenomen.
Ingevolge het tweede lid stelt de houder, indien zodanige gegevens in de registratie zijn opgenomen, de verzoeker desverlangd binnen een maand na ontvangst van het verzoek schriftelijk een volledig overzicht daarvan met inlichtingen over herkomst ter beschikking.
Ingevolge het vierde lid is artikel 5 van overeenkomstige toepassing.
De beoordeling
2.1
Bij brief van 21 augustus 2021 heeft appellant verweerder als volgt verzocht:
“Op grond van artikel 4 van de Landsverordening Persoonsregistraties verzoek ik U voor en namens de heer [appellant] toezending van een kopie van alle persoonsgegevens van die sedert 2016 tot en heden door Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van Aruba zijn verwerkt, met daarbij een toelichting op onder meer: doelen, rechtsgrond, en/of gerechtvaardigde belangen van de verwerking van gegevens, categorieën van persoonsgegevens, afkomst/bron en ontvangers van persoonsgegevens, betrokken verwerkers van persoonsgegevens en de duur van de verwerking.”
2.2
Bij brief van 23 december 2021 heeft verweerder appellant als volgt bericht:
“Conform artikel 5 Landsverordening persoonsregistraties (Lv persoonsreg.) is (zijn) de (het):
Doel van de registratie: Registratie van de bevolking.
Categorieën: (Bevolking) Personen die werkelijk hoofdverblijf en feitelijk woonplaats hier hebben.
Soorten gegevens: NAW-gegevens, Burgerlijke Staat, Geslacht, Nationaliteit, Verblijfsgegevens, en andere gegevens indien deze in het belang van de dienst nodig wordt geacht. (zie artikel 5 Landsbesluit bevolkingsregister (Lb bev.reg.).
Nu dhr. [appellant], geboren op [geboortedatum] in Aruba, ingezetene van Aruba is en vermoedelijk zijn feitelijk woonplaats hier heeft, spreekt het voor zich dat hem betreffende persoonsgegevens in het bevolkingsregister zijn opgenomen (artikel 12, lid 1 Lv persoonsreg.). Welke persoonsgegevens zijn opgenomen vloeit voort uit de Landsverordening op het aanleggen en bijhouden van het bevolkingsregister jo. het Landsbesluit bevolkingsregister.
1. De gegevens in het bevolkingsregister zijn opgenomen o.m. op grond van informatie uit de registers van de Burgerlijke Stand, alsmede door betrokkene zelf verstrekte gegevens (b.v. in het geval van een adreswijziging) (artikel 12, lid 2 Lv persoonsreg.).
2. Mochten er naar het oordeel van dhr. [appellant] gegevens met betrekking tot hemzelf niet correct zijn geregistreerd en/of mochten er fouten zijn gemaakt bij de registratie van bepaalde gegevens, of een verzoek m.b.t. de registratie van diens gegevens zijn correct zijn afgehandeld, dan kan dhr. [appellant] zich desgewenst persoonlijk (via afspraak) tot de DBSB wenden, zodat hem inzage wordt gegeven in zijn persoonslijst en hij desgewenst de DBSB per brief gerichter kan aangeven welke bezwaren er zijn.
3. Niettegenstaande het bovenstaande is naar het oordeel van de DBSB, een verzoek ter zake, op grond van de Landsverordening persoonsregistraties, niet de geëigende of juiste weg.”
2.3
Bij de beslissing op bezwaar heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat bij de brief van 23 december 2021 is voldaan aan het bepaalde in artikel 4 van de Lv persoonsregistraties. Verder is in deze beslissing het volgende vermeld:
“In het bezwaarschrift wordt de DBSB verder verweten voorbij te gaan aan het belang van dhr. [appellant] om te weten welke gegevens over hem in de persoonsregistratie zijn opgenomen, alsmede de herkomst van die gegevens. Dit recht op kennisneming is geregeld in artikel 12 van de Landsverordening persoonsregistraties. Ook aan dit belang/verzoek is voldaan nu in de bestreden beschikking d.d. 23 december 2021 is aangegeven dat als ingezete van Aruba persoonsgegevens m.b.t. dhr. [appellant] in het bevolkingsregister zijn opgenomen (artikel 12. Lid 1 Lv persoonsreg.) en is onder verwijzing naar artikel 5 Lb bevolkingsregister gespecificeerd welke persoonsgegevens zijn opgenomen. Conform de memorie van toelichting bij de Lv Persoonsregistraties is een dergelijke werkwijze toegestaan.”
2.4
Weliswaar heeft appellant in het verzoek van 21 augustus 2021 vermeld dat dat verzoek op artikel 4 van de Lv persoonsregistraties is gegrond, maar gegeven de bewoordingen van het verzoek, dient dit verzoek te worden aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 12, tweede lid, van de Lv persoonsregistraties. Het verzoek strekt er immers uitdrukkelijk toe dat aan appellant een overzicht ter beschikking wordt gesteld van de hem betreffende persoonsgegevens die in de registratie zijn opgenomen, met inlichtingen over de herkomst daarvan. De beslissingen van verweerder van 23 december 2021 en van 14 juni 2022 dienen dan ook te worden aangemerkt als een afwijzing van dat verzoek onderscheidenlijk de handhaving van die afwijzing in bezwaar. Overigens heeft ook verweerder kennelijk het verzoek van appellant begrepen als een verzoek op grond van artikel 12 van de Lv persoonsregistraties, zo valt af te leiden uit hetgeen hiervoor onder 2.2 en 2.3 is vermeld.
2.5
Appellant betoogt dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
2.5.1
Dit betoog slaagt. Op grond van artikel 17, vierde lid, aanhef en onder a, van de Lar kan een hoorzitting achterwege blijven indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. De behandeling van het bezwaarschrift op een hoorzitting vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Een hoorzitting mag slechts met toepassing van artikel 17, vierde lid, aanhef en onder a, van de Lar achterwege blijven indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van het gerecht doet die situatie zich hier niet voor. Het beroep is reeds om deze reden gegrond. De beschikking van 14 juni 2022 komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Nu appellant in beroep gronden naar voren heeft gebracht en niet heeft betoogd dat en, zo ja, wat hij anders naar voren zou hebben gebracht in de bezwaarprocedure, zal het gerecht onderzoeken of in dit geval aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van de beschikking van 14 juni 2022 in stand te laten.
2.6
Appellant betoogt dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd zijn verzoek in te willigen.
2.6.1
Dit betoog slaagt. Ingevolge artikel 12, tweede lid, gelezen in verbinding met het eerste lid, van de Lv persoonsregistraties stelt de houder, indien de verzoeker betreffende persoonsgegevens in de registratie zijn opgenomen, de verzoeker desverlangd binnen een maand na ontvangst van het verzoek schriftelijk een volledig overzicht daarvan met inlichtingen over herkomst ter beschikking. Hieruit volgt onmiskenbaar dat verweerder gehouden is om op diens verzoek een zodanig overzicht aan betrokkene te verstrekken indien hem betreffende persoonsgegevens in de registratie zijn opgenomen.
Niet in geschil is dat appellant betreffende persoonsgegevens in de registratie van verweerder zijn opgenomen. Voor de door verweerder onder verwijzing naar de totstandkomingsgeschiedenis bij de Lv persoonsregistraties voorgestane uitleg dat bij de beslissing op een verzoek op grond van artikel 12, tweede lid, van de Lv persoonsregistraties kan worden volstaan met ‘het in algemene termen mededeling doen’ aan de desbetreffende verzoeker, bieden de duidelijke bewoordingen van die bepaling geen grondslag. Voorts heeft verweerder zich niet op het standpunt gesteld dat en waarom zich een van de weigeringsgronden als bedoeld in het vierde lid, gelezen in verbinding met artikel vijf, eerste lid, van de Lv persoonsregistraties voordoet. De beschikking van 14 juni 2022, voor zover verweerder daarbij heeft gehandhaafd de weigering om het verzoek van appellant om het verstrekken van een overzicht met inlichtingen over herkomst in te willigen, is dan ook onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
2.7
Gelet hierop bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de beschikking van 14 juni 2022 in stand te laten. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 14 juni 2022;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellant voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-;
  • gelast dat het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan hem wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.