In deze zaak heeft de Minister van Justitie en Sociale Zaken (appellant) beroep ingesteld tegen de beslissing van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, die op 17 november 2022 het bezwaarschrift van appellant tegen een uitzettingsbevel ongegrond verklaarde. Appellant, geboren in Venezuela, was op 14 juni 2018 Aruba binnengekomen met een tijdelijke verblijfsvergunning. Na een asielaanvraag die op 16 april 2020 ongegrond werd verklaard, ontving hij op 27 mei 2022 een uitzettingsbevel en een terugkeerverbod van 54 maanden. Appellant diende op 30 mei 2022 bezwaar in, maar dit werd door de verweerder afgewezen.
Het beroep werd op 29 december 2022 pro forma ingediend en op 23 februari 2023 aangevuld. Tijdens de zitting op 31 mei 2023 was appellant niet aanwezig, ondanks een behoorlijke oproep. Het gerecht bood appellant de kans om verzuimen te herstellen, maar de gemachtigde, drs. M.L. Hassell, kon geen geldige machtiging en identiteitsbewijs overleggen. De machtiging die werd ingediend, wekte twijfels over de authenticiteit, wat leidde tot de conclusie dat het verzuim niet was hersteld.
Uiteindelijk verklaarde het gerecht het beroep niet-ontvankelijk, omdat niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor het indienen van het beroepschrift. De rechter, mr. A.J. Martijn, gaf aan dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 6 december 2023, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.