ECLI:NL:OGEAA:2023:340

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
AUA202100735
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing loonsubsidie in het kader van COVID-19-pandemie

In deze zaak heeft Maricar Logistics N.V., vertegenwoordigd door haar directeur C. Mata, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Economische Zaken inzake de toekenning van loonsubsidie over juni 2020. De directeur van de Sociale Verzekeringsbank had op 10 december 2020 besloten dat Maricar geen recht had op loonsubsidie, omdat de omzetdaling voor die maand was vastgesteld op 18,62%, terwijl Maricar stelde dat deze 43,3% bedroeg. Maricar had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd op 4 februari 2021 ongegrond verklaard. De zaak werd behandeld op 6 december 2021, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. Maricar betoogde dat de berekening van de omzetdaling onjuist was, omdat de vrijgestelde omzet niet correct was meegenomen. Verweerder daarentegen stelde dat de wet voorschrijft dat alle bedrijfsomzetten, zowel belaste als vrijgestelde, in de berekening moeten worden betrokken. Het gerecht heeft geoordeeld dat de loonsubsidie op basis van de ingediende aangiften van Maricar terecht op Afl. 0,00 is vastgesteld. De rechter verklaarde het beroep ongegrond, en benadrukte dat de fouten in de aangiften voor rekening van Maricar komen. De uitspraak werd gedaan op 14 juni 2023.

Uitspraak

Uitspraak van 14 juni 2023
Lar nr. AUA202100735

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

MARICAR LOGISTICS N.V. H.O.D.N. COMPLETE LOGISTICS,

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE, hierna ook te noemen: Maricar,
vertegenwoordigd door haar directeur, de heer C. Mata,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, Communicatie en Duurzame Ontwikkeling,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 10 december 2020 heeft de directeur van de Sociale Verzekeringsbank (SVb) namens de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur, zijnde de ambtsvoorganger van verweerder, beslist op het verzoek van appellante om loonsubsidie over de maand juni 2020. Hiertegen heeft appellante op 29 december 2020 bezwaar gemaakt.
Bij beslissing van 4 februari 2021 heeft verweerder voornoemd bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellante op 17 maart 2021 beroep ingesteld door indiening van een pro-forma beroepschrift. Op 4 mei 2021 heeft zij de gronden waarop haar beroep berust aangevuld.
Verweerder heeft op 7 september 2021 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2021, waar appellante bij haar directeur voornoemd is verschenen, en voor verweerder zijn verschenen, mr. L. Pieters, directeur SIAD, mr. M. Thiel, jurist bij de SVB, en de heer Garcia, hoofd Afdeling Werknemersverzekering bij de Svb, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.
Hierna hebben partijen, op verzoek van het gerecht, nadere stukken ingediend.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1
Appellante kan zich niet vinden in de bestreden beslissing op bezwaar, en heeft zich hierbij - samengevat - op het standpunt gesteld, dat in juni 2020 sprake was van een omzetverlies van 43,3% ten opzichte van juni 2019, en niet van 18,62% zoals verweerder heeft vastgesteld. Volgens appellante heeft verweerder ten onrechte bij zijn berekening de vrijgestelde bedrijfsomzet, namelijk de vervoerskosten, havenkosten en administratiekosten, alsmede de invoerrechten die als doorlopende posten moeten worden aangemerkt, meegenomen. De omzetdaling heeft slechts betrekking op de door appellante aangegeven belaste bedrijfsomzet, hetgeen betekent dat voor de maand juni 2020, waarin de bedrijfsomzet Afl. 86.967,- bedroeg, de omzet vergeleken met de maand juni 2019, toen de omzet Afl. 153.436,- bedroeg, is gedaald met Afl. 153.436,-, zijnde 43,32%. Volgens appellante heeft zij aan loonsubsidie in juni 2020 een bedrag van Afl. 7.161,46 teveel ontvangen, die zij moet terugbetalen.
Ter zitting heeft appellante herziene aangiften overgelegd voor de periode januari 2019 tot en met maart 2021, die zij op 26 november 2021 bij de belastingdienst heeft ingediend. Volgens appellante had zij bij haar eerder ingediende aangiften per abuis de doorlopende posten als vrijgestelde omzet opgegeven. Deze wijzigingen hebben geen gevolg voor de verschuldigde belasting maar zijn wel belangrijk voor de loonsubsidie, aldus appellante.
1.2
Verweerder heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld, dat de wet voorschrijft dat het omzetverlies gebaseerd dient te zijn op alle bedrijfsomzetten, dus zowel de belaste als de vrijgestelde omzet. Aan de hand van de door appellanten ingediende aangiften BBO/BAZV/BAVP, is de omzet voor de maand juni 2020 (Afl. 1.071.083,-) ten opzichte van de omzet in juni 2019 (Afl. 1.316.076,-), gedaald met Afl. 244.9923,- zijnde 18.62%. De bestreden beslissing is dan ook op goede gronden tot stand gekomen, aldus verweerder.
Het geschil
2. Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder de omzetdaling van appellante voor de maand juni 2020, in redelijkheid heeft mogen vaststellen op 18,62%, zodat de loonsubsidie van appellante over die maand Afl. 0,00 bedraagt. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3.1
Bij Ministeriële Beschikking van verweerder (MB) van 13 mei 2020 nummer 681/20, zoals aangevuld bij MB van 4 juni 2020 (hierna de Loonsubsidiebeschikking), is de loonsubsidie ingevoerd. In de Loonsubsidiebeschikking is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
“ Overwegende:
(…)
- dat het wenselijk is bijzondere maatregelen te treffen ten einde bij te dragen aan het bestrijden van deze economische crisis als gevolg van de COVID-19-pandemie door financiële steun te bieden aan werkgevers voor het doorbetalen van een gedeelte van het loon, zodat de werkgelegenheid zoveel mogelijk behouden wordt;
- dat in dat kader het wenselijk is de werkgevers onder bepaalde voorwaarden financiële steun te bieden als tegemoetkoming in de loonkosten van hun werknemers.
HEEFT BESLOTEN:
1. Aan een werkgever die door de COVID-19-pandemie en de daarmee samenhangende maatregelen is geraakt en die een daling van zijn bedrijfsomzet van tenminste 25% verwacht, een loonsubsidie toe te kennen voor de gedeeltelijke dekking van ten hoogste 60% van de loonsom van zijn werknemers, indien wordt voldaan aan de onder punt 6 gestelde voorwaarden en verplichtingen, met uitzondering van de als bijlage 1 bij deze ministeriele beschikking gevoegde lijst van bedrijfsgroepen.
(…) …
2. Onder bedrijfsomzet wordt verstaan de bedrijfsomzet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening belasting over bedrijfsomzetten en additionele voorzieningen PPS-projecten (AB 2006 no. 83).
(…)
8. De toekenning van de loonsubsidie wordt geweigerd, indien:
a. niet of onvoldoende aannemelijk is dat de omzetdaling van de betreffende werkgever ten minste 25% zal zijn;
(…)
9. Voor de daling van de bedrijfsomzet wordt voor de toekenning van de loonsubsidie uitgegaan van de verwachte omzetdaling. Waarbij de referentie-omzet de bedrijfsomzet is van dezelfde kalendermaand waarvoor loonsubsidie wordt aangevraagd, in vergelijking met dezelfde periode van het kalenderjaar 2019.
3.2
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening belasting over bedrijfsomzetten en additionele voorzieningen PPS-projecten (Lbb) wordt onder bedrijfsomzet verstaan: het totaal van de vergoedingen dat een ondernemer ontvangt voor leveringen van goederen en diensten die in het kader van zijn onderneming worden verricht.
De feiten
4.1
Maricar heeft als bedrijfsdoelstelling het verlenen van diensten op het gebied van goederenvervoer, en het optreden als inklaringsagent. In 2019 en 2020 werkten 21 fulltime werknemers bij Maricar, die maandelijks 100% van hun salaris kregen uitbetaald.
4.2
Maricar heeft op 11 juni 2020 een aanvraag ingediend voor subsidie als tegemoetkoming in de loonkosten en overige werkgeverslasten over de maand juni 2020.
4.3
Op 24 juni 2020 heeft verweerder aan appellante een voorschot loonsubsidie toegekend van Afl. 25.766,92 voor de maand juni 2020.
4.4
Bij beschikking van 10 december 2020 heeft verweerder besloten om de loonsubsidie van de maand juni 2020 definitief vast te stellen op Afl. 0,00 en het te veel aan appellante uitbetaalde loonsubsidiebedrag ad Afl. 25.766,92 terug te vorderen. In die beschikking staat -voor zover hier van belang- het volgende:

Gelet:op het door u ingediende aanvraagformulier d.d. 11 juni 2020 tot toekenning van een subsidie als tegemoetkoming in de loonkosten en overige werkgeverslasten van uw bedrijf voor de maand juni 2020.
Overwegende:
- (…)
- dat de daadwerkelijke daling van de bedrijfsomzet van uw bedrijf voor de maand juni 2020 is bepaald op 18,62%;
- dat het totale loonsubsidiebedrag voor de maand juni 2020 wordt vastgesteld op Afl. 0,00;
- dat uw bedrijf een voorschot loonsubsidie heeft ontvangen ten bedrage van Afl. 25.766,92;
- dat het aan uw bedrijf te veel aan voorschot uitbetaalde loonsubsidiebedrag Afl. 25.766,92 bedraagt;
- dat het te veel uitbetaalde loonsubsidiebedrag dient te worden teruggevorderd.
(…)
Heeft besloten:
Dat de loonsubsidie van de maand juni 2020 voor uw bedrijf is vastgesteld op Afl. 0,00. Het aan uw bedrijf te veel uitbetaalde loonsubsidiebedrag bedraag Afl. 25.766,92, welk bedrag middels deze van uw bedrijf wordt teruggevorderd.
(…)”
4.5
Hiertegen heeft appellante op 29 december 2020 bezwaar gemaakt.
4.6
Bij de bestreden beslissing van 4 februari 2021 heeft verweerder het voornoemde bezwaarschrift ongegrond verklaard. In de beslissing staat onder meer:
“Uw bezwaar is ongegrond verklaard daar de omzetdaling (…), is bepaald, gebaseerd op uw aangiften van het BBO/BAZV/BAVP voor de maand juni van 2019 respectievelijk 2020.”
De beoordeling
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de loonsubsidie is berekend aan de hand van door Maricar ingediende aangiften van BBO/BAZV/BAVP voor de maanden juni 2019 en 2020. Verder staat vast dat Maricar in deze aangiften de doorlopende posten, onder andere goederenvervoer, havenkosten, administratiekosten en invoerrechten, heeft aangegeven als vrijgestelde bedrijfsomzetten.
4.2
Uit de aangiftes blijkt dat de totale bedrijfsomzet van appellante in juni 2019 Afl. 1.316.076,- bedroeg en in juni 2020 Afl. 1.071.083,-. De omzetdaling is dan ook 18,62%. Met verweerder is het gerecht van oordeel dat bij het bepalen van de omzetdaling, dient te worden uitgegaan van alle bedrijfsomzetten, zowel de belaste als ook de onbelaste voor de betreffende periode. Appellante gaat er ten onrechte van uit dat slechts de belaste omzet bij de berekening dient te worden betrokken.
4.3
De omstandigheid dat Maricar bij haar aangiften fouten heeft gemaakt, dient voor haar rekening en risico te blijven. Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder in redelijkheid de loonsubsidie mogen vaststellen op grond van de door Maricar ingediende aangiften. Dat bij die vaststelling fouten zijn gemaakt, is niet gebleken.
5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.