In deze bodemzaak, uitgesproken door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 maart 2023, betreft het een geschil tussen twee gewezen echtelieden over de verdeling van hun boedel na echtscheiding. De eiser, die in Aruba woont, heeft de zaak aangespannen tegen de gedaagde, die in de Verenigde Staten woont. De eiser werd aanvankelijk vertegenwoordigd door advocaat mr. G.L. Griffith, maar procedeerde vanaf 21 september 2021 in persoon. De gedaagde werd bijgestaan door de advocaten mrs. A.I.N. Fräser en E.A.TH. Kuster.
Het procesverloop omvatte een comparitie van partijen op 19 januari 2023, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De eiser heeft verklaard dat hij de echtelijke woning in 2018 aan zijn dochter heeft vervreemd, maar het was onduidelijk of er een koopprijs was betaald. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de woning een waarde heeft van Afl. 335.452, waarbij rekening is gehouden met een investering van Afl. 40.000 door de dochter van de eiser. Dit leidde tot een te verdelen waarde van Afl. 295.452, waaruit volgt dat de eiser Afl. 147.726 aan de gedaagde verschuldigd is.
Daarnaast heeft het Gerecht de pensioenrechten van de eiser in overweging genomen, waarbij is bepaald dat hij jaarlijks Afl. 4.986,42 aan de gedaagde moet betalen bij het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd. Het vonnis verklaart de eiser niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot verdeling van andere bankrekeningen en compenseert de proceskosten tussen partijen. De uitspraak is gedaan door mr. A.H.M. van de Leur en is uitvoerbaar bij voorraad.