ECLI:NL:OGEAA:2023:228

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
AUA202202455
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en bouwvergunningen in kort geding tussen eigenaar en rechtspersoon naar vreemd recht

In deze zaak, die op 7 juni 2023 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, vorderde eiser, een eigenaar van een woning in Aruba, dat gedaagde, een rechtspersoon gevestigd in Panama, zou worden verplicht om een afscheidingsmuur te bouwen en maatregelen te nemen om wateroverlast te voorkomen. Eiser stelde dat gedaagde onrechtmatig handelde door zonder de vereiste bouwvergunning te bouwen en het terrein op te hogen, wat leidde tot hinder en gevaar voor eiser. Gedaagde betwistte deze claims en stelde dat zij in overeenstemming met de verleende vergunning had gehandeld.

De procedure omvatte verschillende schriftelijke stukken en mondelinge behandelingen, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. Eiser voerde aan dat de bouw van gedaagde in strijd was met de bouwvergunning en dat dit leidde tot afwateringsproblemen op zijn perceel. Gedaagde daarentegen stelde dat zij aan alle wettelijke vereisten voldeed en dat de claims van eiser ongegrond waren.

Het Gerecht oordeelde dat de vorderingen van eiser niet ontvankelijk waren, omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter openstond voor de verwijten die aan gedaagde werden gemaakt. De rechter verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn vorderingen en wees de vordering tot het aanleggen van een afwateringssysteem af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op Afl. 1.500,- werden begroot. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor een juiste rechtsgang bij geschillen over bouwvergunningen en onrechtmatige daad.

Uitspraak

Vonnis van 7 juni 2023
Behorend bij K.G. AUA202202455
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[naam eiser],
wonend in Aruba,
eiser,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. H.U. Thielman,
tegen:
de rechtspersoon naar vreemd recht
[gedaagde],
gevestigd in Panama,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. P.R.C. Brown.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de akte eiswijziging met producties van 9 december 2022;
- de conclusie van antwoord met producties van 12 december 2022;
- de producties van [eiser] van 12 december 2022;
- de pleitnota’s van partijen;
- de mondelinge behandeling van 13 december 2022, waarbij aanwezig waren [eiser], bijgestaan door zijn gemachtigde, en [gedaagde], vertegenwoordigd door haar gemachtigde;
- de akte uitlating van [gedaagde] van 1 maart 2023;
- de akte uitlating regeling, tevens houdende eisvermindering, van [eiser] van 1 maart 2023;
- de nadere producties van [eiser] van 22 maart 2023;
- de akte overlegging stukken van [gedaagde] van 22 maart 2023;
- de pleitnota van [eiser];
- de voortgezette mondeling behandeling van 23 maart 2023, waarbij aanwezig waren [eiser], bijgestaan door zijn gemachtigde en [gedaagde], vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
1.2
Daarna is de zaak naar de rol verwezen voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
eiser] is eigenaar en bewoner van de woning aan de [adres 1] te Aruba. Aan de zuidkant grenst het perceel van [eiser] aan de [adres 2]. Het recht van erfpacht op laatstvermeld perceel is sinds 1994 in eigendom van [gedaagde].
2.2
De minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister) heeft bij beschikking van 22 februari 2019 aan [gedaagde] bouwvergunning verleend voor de bouw van een woonhuis op het perceel [adres 2]. De bouw is nagenoeg gerealiseerd.

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1 [
eiser] vordert het Gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
“Primair:
I. te bevelen dat gedaagde, binnen een maand na de datum van het in deze te wijzen vonnis, zonder overmatige hinder te bezorgen aan eiser, over de gehele lengte van de erfgrens tussen de percelen grond gelegen te [adres 2] en [adres 1] een degelijke aan beide zijden gepleisterd en geschilderd betonblokken afscheidingsmuur van tenminste twee meter hoog optrekt, en dat deze daar blijft zolang de onrechtmatige inkijk vanaf eerstgenoemde perceel mogelijk is;
II. in verband met de gestelde gevaarzetting, te verbieden dat er op het perceel van gedaagde, binnen een afstand van zeven (7) meter althans binnen een door het gerecht te bepalen afstand tot de erfgrens tussen de twee percelen, met motorvoertuigen wordt gereden totdat naar het oordeel van deskundigen afdoende maatregelen zijn genomen die het gevaar wegnemen;
III. te bevelen dat gedaagde het opgehoogde deel van haar perceel, binnen een maand na datum van het te wijzen vonnis, zodanig moet hebben afgedicht tegen waterdoorlating, dat er geen erosie kan plaatsvinden met onaanvaardbare gevolgen voor eiser, zoals instorting en/of verplaatsing van de lego-betonblokken aan de erfgrens;
IV. te bevelen dat gedaagde binnen een maand na datum vonnis een deugdelijke afwateringssysteem op haar perceel moet aanleggen, zodanig dat het perceel van eiser voortaan geen wateroverlast meer vanaf eerstgenoemde perceel kan ondervinden;
dan wel
Subsidiair:
V. zodanige voorzieningen te geven, waartoe U E.A. in goede justitie mag oordelen, zo nodig ook bevelen aan gedaagde om vensters, muuropeningen, balkons e.d. gelegen binnen twee meter afstand tot de grenslijn tussen de twee percelen en die uitzicht geven op het erf van eiser, op een vaststaande en ondoorzichtige wijze af te sluiten;
Alles primair en subsidiair, op straffe van een van gedaagde te verbeuren opeisbare dwangsom groot Afl. 1.000,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat zij met de naleving van elk bevel, gebod en/of verbod van het in deze te wijzen vonnis in gebreke is of blijft;
met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.”
3.2 [
eiser] grondt de vordering erop dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig handelt.
[gedaagde] heeft zonder bouwvergunning dan wel in afwijking van de aan haar verleende bouwvergunning en de daarbij behorende bouwtekeningen gebouwd, en beschikte voor het ophogen van het terrein niet over een aanlegvergunning. Als gevolg daarvan is een situatie ontstaan die hinder en gevaar oplevert voor [eiser]. Voorts lijden de wijze van bouwen van het woonhuis en het ophogen van het terrein van [gedaagde] tot afwateringsproblemen op het perceel van [eiser].
3.3 [
gedaagde] voert gemotiveerd verweer. [gedaagde] betwist jegens [eiser] onrechtmatig te hebben gehandeld. [gedaagde] stelt in dit verband dat het woonhuis in overeenstemming met de daarvoor verleende bouwvergunning is gebouwd, en dat overigens ook aan alle wettelijke voorschriften is voldaan.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Over de door [eiser] gestelde hinder en gevaar als gevolg van de bouw van het woonhuis van [gedaagde] en de ophoging van haar terrein, komt het Gerecht in deze procedure niet tot een inhoudelijk oordeel, gelet op de gekozen grondslag van de vorderingen onder I tot en met III en V. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.
4.2
Volgens vaste rechtspraak is voor de burgerlijke rechter, ook recht doende in kort geding, in beginsel geen taak weggelegd in geschillen, waarvoor de wet een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengesteld. Dat brengt met zich dat de burgerlijke rechter de eiser nietontvankelijk moet verklaren in zijn vordering, indien een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij een andere rechter openstaat of heeft opengestaan, waarin over die vordering en de daaraan ten grondslag liggende verwijten kan of kon worden beslist.
4.3
De vorderingen onder I tot en met III en V zijn erop gegrond dat [gedaagde] in strijd met de aan haar verleende bouwvergunning het woonhuis op minder dan twee meter tot de erfgrens met [eiser] heeft gebouwd, en dat [gedaagde] zonder bouwvergunning dan wel in strijd met de aan haar verleende bouwvergunning en zonder over een aanlegvergunning te beschikken het terrein, waarop het woonhuis is gebouwd, kunstmatig heeft opgehoogd en begrensd met een keerwand. Desgevraagd is van de zijde van [eiser] ter zitting bevestigd dat de gestelde onrechtmatigheid van [gedaagde] erin is gelegen dat zonder bouwvergunning dan wel in afwijking van de bouwvergunning is gebouwd.
4.4
Weliswaar zijn de vorderingen onder I tot en met III en V op onrechtmatige daad gegrond, maar ten aanzien van de daaraan ten grondslag liggende verwijten staat naar het oordeel van het Gerecht een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter open. Zoals hiervoor onder 4.3 is overwogen, is het aan die vorderingen ten grondslag liggende verwijt dat [gedaagde] heeft gebouwd en opgehoogd zonder bouwvergunning dan wel in afwijking van de bouwvergunning en zonder over een aanlegvergunning te beschikken. Ten aanzien van die verwijten, kan [eiser] de minister verzoeken om handhavend op te treden tegen [gedaagde]. Tegen een beschikking op zodanig verzoek, evenals tegen het uitblijven van een beschikking daarop, staat bezwaar en zo nodig beroep bij de bestuursrechter open. Ook voorziet de bestuursrechtelijke rechtsgang in de mogelijkheid om een spoedeisende voorziening bij het Gerecht te vragen (artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak). Nu aldus voor verwijten over het in afwijking van dan wel zonder vergunning bouwen en ophogen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat, is geen plaats voor de burgerlijke rechter om over dergelijke verwijten een beslissing te nemen.
4.5
De vordering onder IV is gegrond op onrechtmatige daad, bestaande uit schending door [gedaagde] van artikel 5:52, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat bepaalt dat de eigenaar verplicht is de afdekking van zijn gebouwen en werken zodanig in te richten, dat daarvan het water niet op een anders erf afloopt. [eiser] stelt dat vanwege de ophoging van het terrein van [gedaagde] en de oprichting van een keerwand op de plaats waar in het verleden een rooi heeft gelopen, hij overlast ondervindt, doordat het water van het erf van [gedaagde] op het erf van [eiser] afloopt. In dit verband verwijst [eiser] naar foto’s van zijn erf, waarop een plas water te zien is. [gedaagde] heeft gemotiveerd weersproken dat vanaf haar erf water afloopt op het erf van [eiser], althans dat [eiser] meer of andere wateroverlast ervaart sinds de bouw van het woonhuis. [gedaagde] heeft in dit verband gesteld dat het regenwater dat op haar erf valt, afloopt naar de openbare weg of naar de zee, en niet naar het erf van [eiser], anders dan bedoeld in artikel 5:38 BW. Daarbij is relevant dat [eiser] zijn woonhuis tegen de heuvel op de erfgrens heeft aangebouwd, zodat het regenwater niet weg kan, aldus [gedaagde]. Daartegenover heeft [eiser] verwezen naar een e-mail van een medewerker van de Dienst Openbare Werken (DOW), aan [eiser], waarin staat “
E afwatering ta worde geregeld y aangelegd door di sr. [x] pa e hanja su natuurlijke afloop back y cu un tubo pa sr. [eiser] no tin molester di esaki. Pa e afwatering nara de openbare weg, cual pa lei por, DOW tambe lo check con pa haci esaki mirando cu nan ta bezig den barop pa e awe por bai e salinja tambe.”Naar het oordeel van het Gerecht heeft [eiser] hiermee, gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde], onvoldoende toegelicht dat en waarom [gedaagde] in strijd handelt met artikel 5:52, eerste lid, BW. De op die stelling gegronde vordering kan dan ook niet worden toegewezen.
4.6
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] op na te melden wijze worden verwezen in de proceskosten, gevallen aan de zijde van [gedaagde].

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit Gerecht:
5.1
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn hiervoor in 3.1 onder I, II, III en V weergegeven vorderingen;
5.2
wijst het hiervoor in 3.1 onder IV gevorderde af;
5.3
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op Afl. 1.500,- aan gemachtigdensalaris;
5.4
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.