ECLI:NL:OGEAA:2023:209

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
AUA202203769
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de minister van Justitie en Sociale Zaken bij terugkeerverbod en uitzetting

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de minister van Justitie en Sociale Zaken. De appellant, een Venezolaanse man, was eerder uitgezet en had een terugkeerverbod van 96 maanden opgelegd gekregen. Hij verzocht de minister van Arbeid, Energie en Integratie om dit terugkeerverbod op te heffen. De minister van Justitie en Sociale Zaken verklaarde het bezwaar van de appellant gedeeltelijk gegrond en verkortte de periode van niet-toelating tot 66 maanden. De appellant stelde echter dat de minister van Justitie niet bevoegd was om deze beslissing te nemen, aangezien de minister van Arbeid, Energie en Integratie de bevoegde autoriteit is volgens de Landsverordening en het Toelatingsbesluit 2009. Het Gerecht oordeelde dat de minister van Justitie inderdaad niet bevoegd was om beslissingen te nemen over de periode van niet-toelating, en dat de bestreden beslissing daarom niet in stand kon blijven. Het beroep van de appellant werd gegrond verklaard, de bestreden beslissing werd vernietigd, en verweerder werd opgedragen het verzoek van de appellant door te zenden naar de bevoegde minister voor verdere afhandeling. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

Uitspraak van 17 mei 2023
Zaaknummer: AUA202203769

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

PROCES-VERBAAL VAN DE MONDELINGE UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

van Venezolaanse nationaliteit,
APPELLANT,
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 11 maart 2022 heeft verweerder de uitzetting van appellant bevolen en daarbij een periode van niet-toelating opgelegd van 96 maanden (het zgn. terugkeerverbod).
Bij brief van 23 mei 2022 heeft appellant de minister van Arbeid, Integratie en Energie verzocht, het terugkeerverbod op te heffen. Tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek heeft appellant op 31 augustus 2022 bezwaar gemaakt.
Bij beslissing van 27 september 2022 (de bestreden beslissing) heeft de ambtenaar belast met de leiding van Inmigracion Aruba namens verweerder voornoemd bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, en de periode van niet-toelating verkort tot zesenzestig (66) maanden.
Hiertegen heeft appellant op 28 oktober 2022 beroep bij het gerecht ingesteld.
Verweerder heeft op 27 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 1 maart 2023, waar appellant bij voornoemde gemachtigde is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde. Verweerder is toen in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over de vraag of verweerder al dan niet bevoegd is om de bestreden beslissing te nemen.
Op 22 maart 2023 heeft verweerder zich bij akte hierover uitgelaten. Appellant heeft bij akte van 14 april 2023 daarop gereageerd.
De behandeling van de onderhavige zaak is ter zitting van 17 mei 2023 voortgezet voor een andere rechter. Verschenen zijn appellant bij voornoemde gemachtigde en voornoemde gemachtigde van verweerder.
De uitspraak is terstond mondeling gedaan en wordt bij deze op papier gesteld.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1
Appellant kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek om het terugkeerverbod op te heffen, en heeft zich op het standpunt gesteld dat deze beslissing in strijd is met het beginsel van ne bis in idem, nu hij niet twee keer voor hetzelfde feit gestraft mag worden. In dit geval is -zo begrijpt het gerecht het standpunt- sprake van een combinatie van een strafrechtelijke en een bestuursrechtelijke sanctie voor hetzelfde feit. Verder heeft appellant gesteld dat zijn recht op family life wordt geschonden, nu hij hier een zoon van Nederlandse nationaliteit heeft, voor wie hij al jaren zorgt. Tenslotte heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat niet verweerder maar de minister van Integratie bevoegd is om een beslissing met betrekking tot het terugkeerverbod te nemen.
1.2
Verweerder heeft betoogd dat in deze geen toereikende machtiging voor de heer Odor is ingediend, zodat appellant in de gelegenheid moet worden gesteld dit verzuim alsnog te herstellen. Wat betreft de bevoegdheid van verweerder met betrekking tot het terugkeerverbod, heeft verweerder betoogd dat het terugkeerverbod is gebonden aan het uitzettingsbevel, zodat hij wel degelijk bevoegd is deze op te leggen dan wel op te heffen. Verweerder is immers ook belast met de grensbewaking en daarom tevens met vreemdelingenzaken. Aldus verweerder.
Het geschil
2. Ter beantwoording ligt ten eerste voor de vraag of verweerder bevoegd is om de bestreden beslissing te nemen. Zo niet, dan is de bestreden beslissing onbevoegd genomen en dient het reeds daarom te worden vernietigd. Indien verweerder wel bevoegd is, dan ligt voor de vraag of hij in redelijkheid het verzoek van appellant heeft mogen afwijzen. Bij de beoordeling neemt het Gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Landsverordening instelling ministeries 2022 (Lim) betreffen de aangelegenheden die tot de zorg van het ministerie van Justitie en Sociale Zaken behoren onder andere: de grensbewaking.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Lim betreffen de aangelegenheden die tot de zorg van het ministerie van Arbeid, Energie en Integratie behoren onder andere: het vreemdelingen- en integratiebeleid.
2.2
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het vierde lid 4 worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde periode wordt bepaald. Ter uitvoering hiervan is het Toelatingsbesluit 2009 ingevoerd.
2.3
Ingevolge artikel 1 aanhef van het Toelatingsbesluit 2009 wordt onder de Minister verstaan: de minister, belast met vreemdelingenzaken- en integratiebeleid.
2.4
Ingevolge artikel 11, eerste lid van het Toelatingsbesluit 2009 worden bij regeling van de Minister de normen vastgelegd voor het bepalen van de periode gedurende welke een toelatingsplichtige als bedoeld in artikel 10, niet tot Aruba wordt toegelaten. Ter uitvoering hiervan is de ministeriele regeling ter uitvoering van de artikelen 11, eerste lid, en 17, derde lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (AB 2009 no. 72) ingevoerd.
Ingevolge het derde lid van artikel 11 voornoemd, kan de in een bevelschrift opgenomen periode van niet-toelating door de Minister worden verkort of opgeheven: a. op een daartoe strekkend schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de betrokkene, b. om redenen, aan het algemeen belang ontleend.
2.5
Ingevolge artikel 1 van de ministeriele regeling ter uitvoering van de artikelen 11, eerste lid, en 17, derde lid, van het Toelatingsbesluit 2009, bedraagt de periode van niet-toelating na een beslissing tot uitzetting -voor zover hier van belang-:
a. bij overschrijding van de geldigheidsduur van de verblijfstitel of de vergunning tot tijdelijk verblijf van:
- 1 tot en met 12 maanden: 18 maanden;
- 13 tot en met 18 maanden: 24 maanden;
- 19 tot en met 24 maanden: 30 maanden;
- 25 tot en met 30 maanden: 36 maanden;
- 31 tot en met 36 maanden: 42 maanden;
- 37 tot en met 42 maanden: 48 maanden;
- 43 tot en met 48 maanden: 54 maanden;
- meer dan 48 maanden: 60 maanden.
De feiten
3.1
Bij bevelschrift van 11 maart 2022 heeft verweerder de uitzetting van appellant bevolen en aan appellant een terugkeerverbod opgelegd van zesennegentig (96) maanden conform de aanwijzing van 12 februari 2009 van de minister belast met vreemdelingenzaken, omdat appellant vanaf 11 september 2017 geen geldig verblijf in Aruba had en omdat hij in 2021 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van langer dan drie maanden wegens zware mishandeling.
3.2
Bij verzoekschrift van 23 mei 2022 heeft appellant de minister van Arbeid, Energie en Integratie verzocht om het terugkeerverbod op te heffen.
3.3
Tegen het uitblijven van een beslissing op voormeld verzoek heeft appellant op 31 augustus 2022 bezwaar gemaakt.
3.4
Bij de bestreden beslissing heeft verweerder het bezwaar van appellant voor wat betreft de periode van het terugkeerverbod gegrond verklaard en deze verkort tot zesenzestig (66) maanden en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
3.5
Hiertegen richt zich onderhavig beroep.
De beoordeling
4.1
Het gerecht stelt voorop dat op grond van de Lim, de minister van Arbeid, Energie en Integratie belast is met het vreemdelingen- en integratiebeleid. Hij is tevens de minister die op grond van artikel 11, derde lid, van het Toelatingsbesluit 2009 bevoegd is om een periode van niet-toelating te bepalen, te verkorten of op te heffen. Het standpunt van verweerder, dat hij bij het geven van een uitzettingsbevel tevens een periode van niet-toelating kan opleggen, vindt geen steun in de wet. In de wet, met name artikel 15 van de Ltu, staat immers slechts dat het uitzettingsbevel de periode van niet-toelating vermeldt. Bedoelde periode is door de minister, belast met vreemdelingen- en integratiebeleid, reeds vastgesteld in artikel 1 van de ministeriele regeling ter uitvoering van de artikelen 11, eerste lid, en 17, derde lid, van het Toelatingsbesluit 2009.
4.2
Het voorgaande betekent dat verweerder niet bevoegd is om beslissingen als bedoeld in artikel 11 van het Toelatingsbesluit 2009, ten aanzien van de periode van niet-toelating, te nemen. De bestreden beslissing is dan ook onbevoegd genomen. Nu de bevoegde minister, zijnde de minister van Arbeid, Energie en Integratie de bestreden beslissing niet heeft bekrachtigd kan deze niet in stand blijven. De bevoegde minister zal nog op het verzoek van appellant, dat ook aan hem is gericht, strekkende tot opheffing van het terugkeerverbod, dienen te beslissen. Nu deze minister geen partij is in onderhavige procedure kan hij niet worden gelast binnen een bepaalde termijn te beslissen. Verweerder zal worden opgedragen het verzoek zo spoedig mogelijk door te zenden naar de betreffende minister ter verdere afhandeling.
5. Het beroep is gegrond en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing;
- draagt verweerder op het verzoekschrift zo spoedig mogelijk door te zenden aan de minister van Arbeid, Energie en Integratie ter verdere afhandeling;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellant voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.750,-.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en mr. A.B. Bennett, als griffier is getekend.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.