ECLI:NL:OGEAA:2023:189

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
AUA202103581
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag aanlegvergunning voor wegen en infrastructuur in Hooiberg, Aruba

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Wolfgang Thiede und Partner N.V. (appellante) beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een aanlegvergunning door de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening (verweerder). De aanvraag, ingediend op 21 januari 2021, betrof de aanleg van wegen en andere terreinverhardingen voor de ontwikkeling van een vakantiepark in Hooiberg, Aruba. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan (ROPV), dat op 1 september 2021 in werking is getreden en waarin de betrokken percelen zijn aangewezen als woongebied met waarden, waarbinnen de aanleg van wegen niet is toegestaan vanwege de ecologische en landschappelijke waarden van het gebied.

Appellante heeft betoogd dat de afwijzing onterecht is, omdat de aanvraag is ingediend voordat het ROPV van kracht werd en dat de eerdere verkavelingsplannen nog steeds geldig zijn. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 11 mei 2022, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Na beoordeling van de feiten en de relevante wetgeving, heeft het gerecht geoordeeld dat de bestreden beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het gerecht heeft vastgesteld dat verweerder de aanvraag had moeten toetsen aan de regelgeving die gold ten tijde van de indiening, en niet aan de nieuwe ROPV-regels die ongunstiger uitpakken voor appellante.

Het gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de afwijzing van de aanlegvergunning vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twee maanden opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellante.

Uitspraak

Uitspraak van 30 augustus 2023
Lar nr. AUA202103581

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
De naamloze vennootschap
WOLFGANG THIEDE UND PARTNER N.V.
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. D.W. Ormel,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INNOVATIE, OVERHEIDSORGANISATIE, INFRASTRUCTUUR EN RUIMTELIJKE ORDENING,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Op 21 januari 2021 heeft appellante een aanvraagformulier aanlegvergunning bij de Directie Infrastructuur en Planning (DIP) ingediend.
Tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek, heeft appellante op 21 april 2021 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij verweerder.
Bij beslissing van 11 augustus 2021 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Bij die beslissing is het advies van de Lar-bezwaaradviescommissie gevoegd, waarin verweerder wordt geadviseerd om alsnog een reële beschikking te nemen op het verzoek van 21 januari 2021.
Bij beschikking van 20 oktober 2021 heeft verweerder besloten dat het verzoek van appellante tot het verkrijgen van een aanlegvergunning, niet voor inwilliging vatbaar is. Verweerder heeft deze beschikking aangemerkt als beslissing op bezwaar, waartegen beroep openstaat. Deze beschikking wordt hierna aangeduid als de bestreden beslissing.
Daartegen heeft appellante op 30 november 2021 beroep ingesteld, door bij dit gerecht een pro-forma beroepschrift in te dienen. Op 26 januari 2022 heeft appellante haar beroep aangevuld met de gronden waarop het berust.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 11 mei 2022. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd, mr. I Dammers, hoofd afdeling Beleid en Ontwikkeling DIP en mr. Vrolijk, jurist bij de DIP. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader uiteengezet aan de hand van door de gemachtigden voorgedragen en overgelegde aantekeningen (pleitnotities).
Hierna heeft het gerecht partijen in de gelegenheid gesteld om samen veldwerk te verrichten om te trachten tot een regeling te komen. Verweerder is tevens in de gelegenheid gesteld om de gestelde onevenredige schade nader te concretiseren.
Verweerder heeft op 21 september 2022 stukken ingediend, waarna appellante op 18 oktober 2022 hierop heeft gereageerd.
De uitspraak is vervolgens nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1
Appellante kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft -samengevat-gesteld dat deze niet zorgvuldig tot stand is gekomen en in strijd is met het motiverings-, het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel, en dat bij die beslissing een onjuiste belangenafweging is gemaakt.
Daartoe heeft zij ten eerste aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen uitzondering heeft gemaakt op de hoofdregel van ex-nunc toetsing, nu de wijziging van recht of beleid in dit geval in de bezwaarfase ongunstig voor appellante uitpakt. Appellante heeft haar bezwaar ingediend voordat het ROPV in werking trad, terwijl verweerder de beslissing ten onrechte geheel heeft gebaseerd op het ROPV. Volgens het – ten tijde van de aanvraag en indiening van het bezwaarschrift geldende – Voorbereidingsbesluit mag een aanlegvergunning slechts dan worden geweigerd, indien de ecologische, landschaps-, natuur of cultuurhistorische waarden onevenredig worden geschaad. Met de aanvraag is daar geen althans slechts gedeeltelijk sprake van, zodat de aanvraag niet, althans slechts gedeeltelijk en gemotiveerd mocht worden afgewezen.
Verder heeft zij betoogd, dat verweerder ten onrechte geen acht heeft geslagen op de omstandigheid dat zij nog steeds beschikt over geldige verkavelingsplannen voor onder meer het aanleggen van wegen op haar eigendomsgronden, en dat niet is gemotiveerd waarom de verzochte aanlegvergunning desondanks niet kan worden verleend. Volgens appellante valt een gedeelte van het gebied ook onder ‘Woongebied met waarden’ met als aanduiding ‘overgangsgebied’. Voor dit overgangsgebied had de aanlegvergunning in ieder geval moeten worden verstrekt. De gronden die onderdeel uitmaken van fase 2 worden al jaren zonder enig ingrijpen van de overheid gebruikt door het publiek om via een zandweg het bestaande waterpark te bereiken, aldus appellante.
1.2.1
Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd, dat het aanleggen van wegen en andere terreinverhardingen in dit geval niet passen binnen de bestemming woongebied met aanduiding “Hooiberg e.o.”, en afbreuk zal worden gedaan aan de verschillende ecologische, geologische en landschappelijke waarden in dit gebied. Volgens de ROPV vallen de percelen in kwestie in de bestemming woongebied met waarden met aanduiding Hooiberg e.o.. Deze gebieden hebben hoge ecologische, natuurlijke, waterhuishoudkundige, cultuurhistorische, archeologische, geologische en landschappelijke waarden. De gronden in het betrokken gebied zijn conform het ROPV aangewezen voor dagrecreatie met een lage impact op de omgeving.
1.2.2
Als verweer heeft verweerder het volgende aangevoerd.
Al in het ROP van 2009 vielen de percelen ter zake in gebieden bestemd voor groengebied. Het beleid is gericht op het behoud van de aangegeven groengebieden in combinatie met de mogelijkheden tot recreatief medegebruik. Alleen bebouwing die ten dienste staat van dit recreatief medegebruik is toegestaan. Ook in het Voorbereidingsbesluit van 31 januari 2020 waren regels opgenomen ter zake de verlening van aanlegvergunningen. Deze regels zijn overgegaan in het ROPV. De aanvraag van appellante was in behandeling op het moment dat het ROPV werd vastgesteld, en dient dus aan het ROPV te worden getoetst, temeer omdat de bestaande verkavelingsplannen zijn goedgekeurd vóór de inwerkingtreding van de Lro, zodat zij buiten het bereik van artikel 2.3 sub e van de ROPV vallen, en omdat de ROPV zonder een overgangsregeling is vastgesteld. Het aanleggen van wegen en het bouwen in dit gebied zal onherstelbare schade toebrengen en de aldaar aanwezige ecologische, landschappelijke, natuur en cultuurhistorische waarden. Het belang van het Land bij bescherming van de aanwezige waarden in het gebied te Hooiberg dient zwaarder te wegen dan het economisch belang van appellante bij ontwikkeling van haar percelen. De omstandigheid dat appellante in 2009 bevestiging heeft gekregen dat zij haar verkavelingsplannen kan gebruiken doet hier niet aan af, nu appellante jarenlang geen uitvoering heeft gegeven aan die verkavelingsplannen waardoor het inmiddels beperkt gebruik van haar percelen voor haar rekening en risico komt. Aldus verweerder.
Het geschil
2. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder in redelijkheid de door appellante verzochte aanlegvergunning voor het aanleggen van wegen en de benodigde infrastructuur voor fasen 2, 3 en 4 van de verkavelingsplannen, heeft mogen afwijzen, en de vraag of verweerder terecht het verzoek c.q. het bezwaar heeft getoetst aan de ROPV.
Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3. Het relevante juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De feiten
4.1
Appellante is eigenaar van een zestal percelen (kadastraal bekend als 1-R-295, 1-R-239, 1-R-2855, 1-R-724, 1-R-736 en 1-R-2939) ter grootte van in totaal 210.922 m2 gelegen te Hooiberg, waarop zij een vakantiepark (het project) in 4 fases wil ontwikkelen. Fase 1 (Haystack Residence), bestaande uit 54 villas en appartementen, is afgerond.
4.2
Bij onderscheiden ministeriële beschikkingen van 14 januari 1997 heeft de voormalige minister van Publieke Werken en Volksgezondheid de verkavelingsplannen - bevattende de wegenaanleg ten aanzien van de bebouwing van fases 2 en 3 van het project - vastgesteld volgens de aan die ministeriële beschikkingen aangehechte tekeningen.
4.3
In december 2009 zijn bouwvergunningen aan appellante verleend, voor het bouwen van fase 4, een groot waterpark en horeca. Het waterpark en horeca zijn gerealiseerd en operationeel.
4.4
Bij Landsbesluit van 31 januari 2020 no. 4, is op grond van artikel 29 van de Landsverordening ruimtelijke ontwikkeling, ter waarborging van de leefbaarheid en natuur van Aruba, een Voorbereidingsbesluit vastgesteld.
4.5
Appellante heeft op 21 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het aanleggen van wegen en andere terreinverhardingen voor de uitvoering van fases 2, 3 en 4 van het project. Appellante heeft de activiteiten -voor zover hier van belang- als volgt beschreven:
“ (…) In 2009 is het masterplan voor de indeling van fase 2, fase 3 en het restant van fase 4 voor wat betreft de wegen en de bebouwing daarvan goedgekeurd (…). Op de kaart van het masterplan is te zien dat rekening wordt gehouden met de bestaande natuurlijke waarden, zoals rotsformaties en rooien. (…) Verder geldt voor de percelen van fase 2 dat het terrein daar reeds vlak en nagenoeg niet of zeer licht begroeid is met vegetatie. In eerste instantie zal de benodigde infrastructuur voor fase 2, 3 en 4 aangelegd worden, conform het masterplan. Vervolgens zullen er woonhuizen en appartementencomplexen opgetrokken worden, bestemd voor residentiële verkoop/verhuur.
(…) De werkzaamheden zullen naar verwachting gefaseerd worden uitgevoerd en zullen aanvangen zodra de aanlegvergunning wordt verstrekt. (…)”.
4.6
Op 1 maart 2021 heeft Directie Natuur en Milieu (DNM) een advies uitgebracht omtrent voornoemde aanvraag om een aanlegvergunning. In het advies staat -voor zover hier van belang- het volgende:
“(…) De Directie Natuur en Milieu heeft op 26 februari 2021 inventarisatie verricht op desbetreffend gebied te Hooiberg Santa Cruz, kadastraal bekend als 1-R-295, 1-R-736, 1-R-724, 1-R-2855, 1-R-2939 en 1-R-239, met een oppervlakte van 210.995 m2, bestemd conform ROP 2019 als woongebied met waarde-overgangsgebied, ecologische hoofdstructuur-Hooiberg en omgeving, ABC Prikichi gebied en DNM-natuurgebieden Hoofdrooi en Sero. Het gebied is grotendeels dichtbegroeid en toegankelijk.
Aan de hand van inventarisatie zijn bij het gebied 27 soorten flora en 13 soorten fauna waargenomen, hiervan zijn 9 soorten beschermd (…), met name de Agave (
Agave rutteniea), de Tuna (
Opuntia caracassana), de Breba (
Cerus repandus), de Cadushi (
Stenocereus griseus), de Bushi (
Melocactus x bozsingianus), de Cushicuri (
Acanthocereus tetagonus), de Yuca di mondi (
Manihot cartagenensis), Coneu (
Sylvilagus floridanus nigronuchalis) en de Warawara (
Caracara plancus)..
Voorts zijn uit visuele waarnemingen een aantal andere grote bomen geconstateerd (…). Deze bomen zijn van belang voor dieren en creëren door verdamping een vochtiger en koeler microklimaat in hun directe omgeving en zorgen ook voor voldoende schaduw.
Er zijn verschillende rotsformaties in dit gebied, deze helpen tegen erosie en zijn schuilplaats voor jonge planten en dieren. Zij hebben ook een geologische en natuurlijke waarde voor onze natuur. Tevens lopen er verschillende rooien in dit gebied.
Er is een aanlegvergunning verzocht voor het aanleggen van wegen en andere terreinverhardingen. Echter, is er geen aanlegvergunning verzocht voor het vellen van bomen en andere begroeiing. Het is dan de vraag op welke wijze aanleg van wegen en andere terreinverhardingen wordt verricht zonder dat het gebied bouwrijp wordt gemaakt. Het verzoek is hierbij onvolledig, met name dat ook een verzoek voor een aanlegvergunning voor het vellen en rooien van bomen en andere begroeiing [dient te worden verzocht].
Voorts is het verboden conform het Landsbesluit Beschermde Flora en Fauna, zonder ontheffing van de minister van Ruimtelijke Ordening, Infrastructuur en Milieu beschermde inheemse soorten geheel of gedeeltelijk te verwijderen dan wel te beschadigen.
(…)
Conform inventarisatie van de DNM zijn er verschillende beschermde en zeldzame soorten flora en fauna in dit gebied geconstateerd. Het gebied heeft een hoge ecologische waarde en dient in zijn natuurlijke staat behouden te worden. Tenslotte moeten rotsformatie, boulders en rooien behouden te worden voor hun ecosysteem diensten. (…).
4.7
Op 1 september 2021 is het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan met voorschriften (ROPV) in werking getreden. Volgens het ROPV vallen de eigendomspercelen van appellante in het gebied met bestemming “Woongebied met waarden” en “Hooiberg en omgeving”. In het gebied met bestemming “Hooiberg en omgeving” mag ter bescherming van aanwezige waarden niet gebouwd worden (hoofdstuk 17.2.6 ROPV-voorschriften). Het gebied is uitsluitend aangewezen voor de aanleg, behoud en herstel van watersystemen (sub e), openbare ruimten waaronder wegen en verblijfsgebied (sub f) en nutsvoorzieningen (sub 1), voor dagrecreatie met een lage impact op de omgeving (hoofdstuk 17.1 ROPV-voorschriften).
4.8
Bij de bestreden beslissing heeft verweerder de aanvraag om een aanlegvergunning afgewezen. In de bestreden beslissing staat onder meer:
“(…)
Ter nemen van een beslissing bij een verzoek van een aanlegvergunning, dient rekening te worden gehouden met het principe “Build with nature”, waarbij advies wordt ingewonnen bij de Directie Natuur en Milieu.
De eigendomsgronden kadastraal bekend als 1-R-295, 1-R-239, 1-R-2855, 1-R-724, 1-R-736 en 1-R-2939 vallen conform het ROPV in de bestemming woongebied met waarden met aanduiding Hooiberg e.o. De gebieden met aanduiding Hooiberg e.o. hebben hoge ecologische, natuurlijke, waterhuishoudkundige, cultuurhistorische, archeologische, geologische en landschappelijke waarden.
Ter plaatse van de aanduiding Hooiberg e.o. zijn de gronden conform het ROPV uitsluitend aangewezen voor de functies als genoemd in artikel 17.1 onder e, f, i voor dagrecreatie met een lage impact op de omgeving.
(…)
In de onderhavige situatie past het aanleggen van wegen en andere terreinverhardingen niet binnen de bestemming met aanduiding Hooiberg e.o., tevens zal er afbreuk worden gemaakt aan verschillende ecologische, geologische en landsschappelijke waarden in dit gebied met aanduiding Hooiberg e.o.
(…)”.
4.9
Bij brief van 20 september 2022, gericht aan appellante, heeft de directeur DIP een nadere concretisering gegeven van de onevenredige schade die wordt veroorzaakt door het verkavelingsplan. Als bijlagen bij deze brief zijn een aanvullend advies van 22 juni 2022 van de DNM en een advies d.d. 15 augustus 2022 van de Dienst Openbare Werken (DOW) op het verzoek van appellante om een aanlegvergunning.
De beoordeling
5.1
Tussen partijen is niet in geschil, dat appellante, ondanks de in 1997 vastgestelde verkavelingsplannen voor fase 2 en fase 3 van het project, aanlegvergunningen nodig heeft voor de aanleg van wegen en andere terreinverhardingen. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, stelt het gerecht vast, dat appellante voor het realiseren van die fases en voor het aanleggen van wegen in fase 4, ook andere vergunningen en toestemmingen en/of ontheffingen, zoals een ontheffing om inheemse flora en fauna op het perceel te verwijderen of te beschadigen, een vergunning voor het vellen en rooien van bomen en andere begroeiing in het gebied, en (een) bouwvergunning(en), nodig heeft. Vast staat dat appellante deze vergunningen, toestemmingen en/of ontheffingen nog niet heeft aangevraagd of verleend heeft gekregen.
5.2
De vraag is, aan welke wettelijke regeling het verzoek en het bezwaar van appellante dient te worden getoetst. Het gerecht overweegt als volgt.
In de bezwaarfase is het uitgangspunt, dat ex nunc wordt beslist. Dit houdt in dat het bestuursorgaan de heroverweging in beginsel dient te laten plaatsvinden aan de hand van de ten tijde van de beslissing op bezwaar geldende recht, feiten en omstandigheden. Conform bestendige jurisprudentie van het Hof geldt als uitzondering op dit uitgangspunt, dat een wijziging van wet of beleid in bezwaarfase, en zeker na de totstandkoming van een fictieve weigering op een aanvraag, niet ongunstiger voor de betrokkene mag uitpakken (zie bv. ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3219). Onder die omstandigheden dient het bestuursorgaan bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar het recht toe te passen, zoals dat gold ten tijde van indiening van de aanvraag en het bezwaar tegen de fictieve weigering.
5.2.1
In dit geval dateert het verzoek van appellante om een aanlegvergunning voor het aanleggen van wegen en andere terreinverhardingen, van 21 januari 2021. Toen waren de ROP 2019 en het Voorbereidingsbesluit van 31 januari 2020 geldig. Ingevolge artikel 5, tweede lid van het Voorbereidingsbesluit, neemt de betreffende minister binnen twee maanden na ontvangst van een aanvraag om een aanlegvergunning, een beslissing. Dit betekent in dit geval dat verweerder uiterlijk op 31 maart 2021 op de aanvraag van appellante had moeten beslissen. De aanvraag zou dan zijn getoetst aan het Voorbereidingsbesluit. Verweerder heeft evenwel nagelaten tijdig te beslissen, en heeft pas nadat appellante tegen de fictieve weigering van zijn verzoek op 21 april 2021 bezwaar had gemaakt, en tegen de fictieve afwijzing van zijn bezwaar beroep had ingesteld, op de aanvraag beslist, welke beslissing is aangemerkt als de thans bestreden beslissing op bezwaar. De ROPV is op 1 september 2021 in werking getreden.
5.2.2
Nu zowel de aanvraag als het bezwaar tegen de fictieve weigering zijn ingediend vóór het inwerkingtreden van de ROPV, en het ROPV ongunstiger uitpakt voor appellante, had verweerder de aanvraag dan wel het bezwaar dienen te toetsen aan de ten tijde van het indienen daarvan geldende Voorbereidingsbesluit.
5.3
Op grond van artikel 5, vierde lid van dat besluit, wordt de aanlegvergunning alleen geweigerd indien de ecologische, landschappelijke, natuur of cultuurhistorische waarden onevenredig worden geschaad. Ingevolge het ROP 2019 vallen de eigendomspercelen van appellante in het gebied “woongebied met waarden”. Gelet hierop en nu tussen partijen in geschil is voor welke percelen binnen het gebied een aanlegvergunning is verzocht (wel of niet voor 1-R-3680), in welk gebied de betreffende percelen vallen (‘woongebied met waarden, overgangsgebied’ dan wel ‘woongebied met waarden, Hooiberg e.o.’) en welke bestemming dan geldt, en de vraag of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de door appellante voorgestelde wijze van bouwen rekening houdende met de aanwezige natuurlijke waarden, is het gerecht van oordeel dat de bestreden beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Deze kan dan ook niet in stand blijven.
6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is, en dat de bestreden beslissing dient te worden vernietigd. Verweerder dient binnen twee maanden opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van hetgeen het gerecht hierboven heeft overwogen.
7. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, begroot op een bedrag van Afl. 2.100,-.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing op het bezwaar van appellante van 20 oktober 2021;
- bepaalt dat verweerder binnen twee maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw dient te beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 2.100,-;
- gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 30 augustus 2023, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.
BIJLAGE
Landsverordening ruimtelijke ontwikkeling (AB 2006 no. 38)
Artikel 16
1. De voorschriften kunnen beperkingen inhouden ten aanzien van het bouwen, het uitvoeren van andere werken of werkzaamheden in, op of boven de daarin begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen.
2. De voorschriften kunnen mede bindende regels bevatten omtrent de volgorde, waarin met de verwerkelijking van bepaaldelijk aangeduide onderdelen van het plan een aanvang mag worden gemaakt.
§ 6. Aanlegvergunning
Artikel 23
1. De voorschriften kunnen bepalen, dat het verboden is binnen een bij deze voorschriften aangegeven gebied, bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder een aanlegvergunning van de Minister.
2. De voorschriften bevatten tevens bepalingen omtrent toelaatbaarheid van zodanige werken en werkzaamheden.
3. De in het eerste lid bedoelde werken en werkzaamheden kunnen onder meer betreffen: a. het ontginnen, afgraven, ophogen, egaliseren of doen springen van de bodem;
b. het aanleggen van wegen en andere terreinverhardingen;
c. het aanbrengen van boven- of ondergrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
d. werken en werkzaamheden die de waterhuishouding en de grondwaterstand beïnvloeden;
e. het aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
f. het vellen en rooien van bomen en andere begroeiing;
g. het beplanten van gronden;
h. het slopen van bouwwerken;
i. het aanleggen van vuilnis- en schrootstortplaatsen.
4. Het verzoek om een aanlegvergunning wordt schriftelijk ingediend bij de Minister. De verzoeker is verplicht alle inlichtingen te verschaffen en bescheiden over te leggen die nodig zijn, ter beoordeling van het verzoek.
5. De aanlegvergunning wordt alleen geweigerd, indien:
a. het werk of de werkzaamheid in strijd is met de voorschriften of krachtens deze voorschriften gestelde eisen;
b. voor het werk of de werkzaamheid een vergunning ingevolge een andere wettelijke regeling is vereist en deze niet is verleend.
Artikel 24
1. De Minister neemt binnen twee maanden na ontvangst van het in artikel 23, vierde lid, bedoelde verzoek een beslissing. De Minister deelt de beslissing schriftelijk aan de verzoeker mede.
2. Is afhandeling binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek niet mogelijk, dan kan de Minister deze termijn eenmaal met ten hoogste twee maanden verlengen. De Minister stelt de verzoeker hiervan tijdig schriftelijk en onder opgave van redenen op de hoogte.
3. De Minister houdt de beslissing aan, indien: a. er geen grond is om de vergunning te weigeren, en b. voor het gebied, waarin het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd, voor dat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 29 is genomen, dan wel een concept ruimtelijk ontwikkelingsplan met voorschriften of een concept herziening daarvan ter inzage is gelegd. De Minister stelt de verzoeker hiervan tijdig schriftelijk en onder opgave van redenen op de hoogte.
4. De aanhouding duurt totdat het voorbereidingsbesluit is vervallen, dan wel het ruimtelijk ontwikkelingsplan met voorschriften of de herziening daarvan van kracht is geworden.
5. De Minister kan in afwijking van het derde lid de vergunning verlenen, indien het werk of de werkzaamheid niet in strijd is met het concept ruimtelijk ontwikkelingsplan met voorschriften of met de concept herziening daarvan en na terinzagelegging is gebleken dat over de onderdelen waarop het werk of de werkzaamheid betrekking heeft geen bezwaar ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (AB 1993 no. 43) is ingediend.
6. Aan de aanlegvergunning mogen slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen ten behoeve waarvan de bepalingen strekken krachtens welke de vergunning wordt verleend en waaraan het werk of de werkzaamheid, waarop de aanvraag betrekking heeft, moet voldoen.
7. De aanlegvergunning kan worden ingetrokken:
a. indien de aanlegvergunning op grond van door de verzoeker gegeven onjuiste of onvolledige inlichtingen en bescheiden is verleend;
b. indien niet binnen een daarin bepaalde termijn met de werken of werkzaamheden is aangevangen;
c. indien in strijd wordt gehandeld met de voorwaarden waaronder de aanlegvergunning is verleend.
8. De door de Minister afgegeven aanlegvergunning ligt op het kantoor van de Directie voor eenieder ter inzage. De terinzagelegging wordt op de in artikel 6, tweede lid, bedoelde wijze, bekend gemaakt.
Artikel 29
1. Bij landsbesluit kan de Minister verklaren dat een ruimtelijk ontwikkelingsplan met voorschriften wordt voorbereid.
2. In het voorbereidingsbesluit wordt bepaald voor welk gebied het geldt en met ingang van welke datum het in werking treedt.
3. In het voorbereidingsbesluit kunnen beperkingen ten aanzien van het bouwen, het uitvoeren van andere werken of werkzaamheden in, op of boven de daarin begrepen grond en van het gebruik van die grond en de zich daarop bevindende opstallen worden gegeven. Voor het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden, kan een aanlegvergunning, zoals bedoeld in artikel 23 worden geëist.
4. In het voorbereidingsbesluit kan bepaald worden dat artikel 24, derde, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is op aanvragen om een bouwvergunning in dat gebied.
5. Het voorbereidingsbesluit wordt bekendgemaakt in de Landscourant van Aruba en ligt op het kantoor van de Directie voor eenieder ter inzage en voor nadere informatie.
6. De terinzagelegging wordt tevoren bekendgemaakt op de in artikel 6, tweede lid, bedoelde wijze.
7. Het voorbereidingsbesluit heeft een geldigheidsduur van één jaar en kan met ten hoogste één jaar verlengd worden. Het bepaalde in het vierde en het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.
Het Voorbereidingsbesluit van 31 januari 2020
Artikel 2
Voor de uitvoering van de navolgende werken of werkzaamheden op enig perceel groter dan 750 m2 in het gebied, bedoeld in artikel 7 van dit landsbesluit een aanlegvergunning vereist is voor:
het ontginnen, afgraven, ophogen, egaliseren of doen springen van de bodem;
het aanleggen van wegen of andere terreinverhardingen;
(…)
het vellen en rooien van bomen en andere begroeiing;
het uitvoeren van werken en werkzaamheden die de waterhuishouding en de grondwaterstand beïnvloeden;
(…)
Artikel 4
1. Het verzoek voor de afgifte van een aanlegvergunning wordt schriftelijk ingediend op een door de Directie Infrastructuur en Planning opgesteld aanvraagformulier tezamen met alle door de Directeur van de Directie Infrastructuur en Planning vermelde relevante inlichtingen en bescheiden.
2. Het verzoek wordt ingediend bij de Directie Infrastructuur en Planning.
Artikel 5
1. De Directie Infrastructuur en Planning stelt, de Directie Natuur en Milieu gehoord, een concept op voor een beslissing op het verzoek voor de afgifte van een aanlegvergunning.
2. De minister neemt binnen twee maanden na ontvangst van het in artikel 4 lid 2 genoemde verzoek een beslissing. De minister deelt de beslissing schriftelijk aan de verzoeker mede.
3. Aan een aanlegvergunning kunnen voorschriften worden verbonden.
4. De aanlegvergunning wordt alleen geweigerd indien de ecologische, landschappelijke, natuur of cultuurhistorische waarden onevenredig geschaad worden.
(…).