ECLI:NL:OGEAA:2023:162

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
AUA202204150
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf voor ambtenaar wegens plichtsverzuim bij verlies van diamant

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een bezwaar van de Gouverneur van Aruba tegen een disciplinaire straf opgelegd aan een ambtenaar, klaagster, werkzaam bij het Departamento di Aduana. De Gouverneur had op 24 oktober 2022 besloten om klaagster een eenmalige inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 500,- op te leggen wegens plichtsverzuim, nadat op 29 april 2021 een diamant ter waarde van $1.267 zoekraakte in de loods van Fedex. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, en het gerecht heeft de zaak op 22 mei 2023 behandeld.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat dit na de formele termijn was gebeurd. De rechter oordeelde dat klaagster ontvankelijk was in haar bezwaar. Tijdens de behandeling van de zaak werd duidelijk dat klaagster op verzoek van een collega in de loods aanwezig was en dat de diamant niet opzettelijk was verloren. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat klaagster zich schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen, en dat de Gouverneur niet had aangetoond dat klaagster plichtsverzuim had gepleegd.

Uiteindelijk verklaarde het gerecht het bezwaar gegrond, vernietigde het bestreden landsbesluit en veroordeelde de Gouverneur tot betaling van de proceskosten van klaagster. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van disciplinaire straffen aan ambtenaren en de noodzaak van voldoende bewijs voor plichtsverzuim.

Uitspraak

Uitspraak van 3 juli 2023
Gaza nr. AUA202204150

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 24 oktober 2022 no. [nummer] (het bestreden landsbesluit), door klaagster ontvangen op 8 november 2022, heeft verweerder besloten om klaagster met toepassing van artikel 83, eerste lid en onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), de disciplinaire straf van een eenmalige inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 500,- op te leggen.
Hiertegen heeft klaagster op 25 november 2022 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 16 mei 2023 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 22 mei 2023, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de La, dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is genomen.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit op 8 november 2022 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
De feiten
2.1
Klaagster is ambtenaar werkzaam bij het Departamento di Aduana (DAD) in de functie van administratief medewerker.
2.2
Op 29 april 2021 is in de loods van Fedex een diamant met een waarde van $1.267 zoekgeraakt. Dat gebeurde bij het bezichtigen van een pakket door een collega van klaagster, de heer [persoon X] Op verzoek van klaagster toonde [persoon X] de diamant aan klaagster, en maakte hij aanstalten om deze te overhandigen. Op dat moment is de diamant op de grond gevallen en niet meer teruggevonden.
2.3
Bij brief van 24 juni 2021 heeft de directeur van DAD te kennen gegeven dat klaagster zich schuldig zou hebben gemaakt aan plichtsverzuim.
2.4
Bij brief van 23 november 2021, ontvangen door klaagster op 11 mei 2022, heeft verweerder klaagster in de gelegenheid gesteld om zich ten aanzien van het haar verweten gedrag te verantwoorden.
2.5
Bij brief van 13 mei 2022 heeft klaagster zich verantwoord ter zake het verweten gedrag.
2.6
Bij kennisgeving van 19 augustus 2022 heeft de officier van justitie aan klaagster bericht dat van vervolging wordt afgezien, omdat er geen sprake is van wettig bewijs.
2.7
Bij advies van het Departamento di Recurso Humano (DRH) van 7 september 2022 is geadviseerd om aan klaagster met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lma, de disciplinaire straf van een eenmalige inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 500,- op te leggen.
2.8
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder, conform het advies van het DRH besloten.
De standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder - kort weergegeven - ten grondslag gelegd dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, doordat:
- wegens haar nalaten een diamant is kwijtgeraakt;
- zij niet in de loods van Fedex aanwezig mocht zijn;
- zij geen bevoegdheid heeft om pakketten in de loods te bezichtigen en/of aan te raken;
- zij zich niet moet bemoeien met werkzaamheden van de dienstdoende ambtenaren in de loods.
Voorts diende klaagster, gelet op haar werkervaring van 12 jaar, een voorbeeld voor haar collega’s te zijn en geacht goed op de hoogte te zijn van de geldende afspraken en procedures van DAD. Klaagster heeft in strijd met het voorgaande gehandeld en is in hoge mate tekortgeschoten in haar verantwoordelijkheid en verplichtingen als een goed ambtenaar. De gedragingen van klaagster doen afbreuk aan het imago en het aanzien van DAD, nu de burger erop moet kunnen vertrouwen dat er zorgvuldig met goederen wordt gehandeld. De ernst van het plichtsverzuim rechtvaardigt een eenmalige inhouding van salaris van Afl. 500,-, omdat klaagster (i) haar taak onzorgvuldig heeft uitgevoerd, (ii) DAD reputatieschade heeft geleden en (iii) klaagster onbevoegd heft gehandeld, aldus verweerder.
3.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de aan haar opgelegde disciplinaire straf, en betoogt daartoe – kort samengevat – dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de aan haar verweten gedragingen en derhalve evenmin aan plichtsverzuim.
Het wettelijk kader
4.1
Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Lma, is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
4.2
Op grond van artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Op grond van artikel 82, tweede lid, van de Lma omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.3
Op grond van artikel 83, eerste lid, onder d, van de Lma, kan als disciplinaire straf worden toegepast, geheel of gedeeltelijke inhouding van inkomen.
De beoordeling
5. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden klaagster wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van een eenmalige inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 500,- heeft opgelegd.
6.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Voor het kunnen opleggen van een disciplinaire staf wegens plichtsverzuim is voorts vereist dat het plichtsverzuim aan de betrokken ambtenaar kan worden toegerekend. Het gerecht overweegt als volgt.
6.2
Niet in geschil is dat klaagster op 29 april 2021 in de ochtend in de loods van Fedex aanwezig was. Zij was daar echter niet op eigen initiatief, maar op verzoek van collega [persoon Y] die haar heeft gevraagd om als getuige aanwezig te zijn bij de bezichtiging van een pakket. Evenmin is in geschil dat klaagster aan collega [persoon X] heeft gevraagd of zij de diamant mocht zien die in het pakket zat dat [persoon X] op dat moment aan het bezichtigen was. Bij het overhandigen van de diamant aan klaagster is de diamant op de grond gevallen. Uit deze vaststaande feiten is evenwel niet gebleken dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan de aan haar verweten gedragingen vermeld onder 3.1. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat verweerder niet heeft onderbouwd welke gedraging precies klaagster heeft nagelaten, ten gevolge waarvan de diamant is kwijtgeraakt, zoals haar verweten wordt. Voorts was klaagster met een geldige reden, te weten op verzoek van een collega die aldaar werkzaam was en in verband met werkzaamheden, in de loods aanwezig. Daaraan doet niet af dat de desbetreffende collega klaagster daarvoor niet had mogen vragen. Voorts heeft klaagster onweersproken gesteld dat bij de douane de vakterminologie ‘bezichtigen’ een andere betekenis heeft dan de term ‘zien’ zoals die in het dagelijkse spraakgebruik wordt gebezigd, en is niet in geschil dat klaagster de diamant nimmer heeft aangeraakt. Ten slotte valt niet in te zien hoe de vraag van klaagster om de diamant te zien kan worden aangemerkt als het bemoeien met werkzaamheden van dienstdoende ambtenaren in de loods. Reeds omdat niet vast is komen te staan dat klaagster de aan haar verweten gedragingen heeft begaan, heeft verweerder niet tot de conclusie kunnen komen dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar gegrond is en dat het bestreden landsbesluit zal worden vernietigd. De overige bezwaargronden behoeven in dat licht geen bespreking meer.
8. Verweerder dient op na te noemen wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt het bestreden landsbesluit van 24 oktober 2022 no. [nummer];
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.