ECLI:NL:OGEAA:2023:15

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
AUA202204497
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening inzake afgifte visum op basis van de Landsverordening administratieve rechtspraak

Op 8 februari 2023 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen met betrekking tot de afgifte van een visum. De verzoekers, bestaande uit drie personen, waaronder twee minderjarigen, hadden bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun visumaanvraag door de vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van noodzakelijke documenten en onvoldoende bewijs van de sociale en economische binding van de moeder in Venezuela. Tijdens de zitting op 11 januari 2023 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoekers werden bijgestaan door hun advocaat, mr. D.L. Emerencia, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. R.A. Wix.

De rechter overwoog dat bij een verzoek om verlening van een visum alleen het belang van degene die op dat visum aanspraak maakt rechtstreeks betrokken is. Verzoekers sub 1 en 2 waren geen belanghebbenden in deze zaak, omdat zij niet namens verzoekers sub 3 bezwaar hadden gemaakt. Het verzoek van verzoekers sub 3 werd afgewezen, omdat de reisdata van het aangevraagde visum al waren verstreken en er geen nieuwe reistickets waren gekocht. De rechter concludeerde dat het niet treffen van een voorlopige voorziening geen onevenredig nadeel zou opleveren voor verzoekers sub 3, aangezien de verweerder had aangegeven dat hij binnen afzienbare tijd op de bezwaren zou beslissen. De rechter wees het verzoek af en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 8 februari 2023
Lar nr. AUA202204497

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
1.[verzoekster 1],wonend in Aruba,
2.[verzoeker 2],wonend in Aruba,
3.[Verzoekster 3],tevens in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2], allen wonend in Venezuela.
VERZOEKERS,
gemachtigde: de advocaat mr. D.L. Emerencia,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. R.A. Wix.

PROCESVERLOOP

Bij onderscheiden beschikkingen van 29 november 2022 heeft de vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden namens verweerder de aanvraag van verzoekers sub 3 om afgifte van een visum om in de periode van 13 december 2022 tot en met 10 januari 2023 naar Aruba af te reizen, afgewezen.
Hiertegen heeft verzoekster sub 1 op 15 december 2022 bezwaar gemaakt en hebben verzoekers sub 2 en 3 op 20 december 2022 bezwaar gemaakt.
Op 20 december 2022 hebben verzoekers zich tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 januari 2023. Verzoekster sub 1 is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde, de overige verzoekers zijn verschenen bij hun gemachtigde en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Rijksvisumwet is een visum, verleend op grond van deze rijkswet, vereist voor het verkrijgen van een of meer malen toegang van vreemdelingen tot de landen en de openbare lichamen. Bij of krachtens landsregelgeving kan worden bepaald dat aan het visum een verblijfstermijn kan worden verbonden.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, verlangt de bevoegde autoriteit ten behoeve van de beoordeling van een visumaanvraag van de vreemdeling dat deze het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf op een door de bevoegde autoriteit te bepalen wijze aannemelijk maakt.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, weigert de bevoegde autoriteit het visum indien de vreemdeling niet voldoet aan artikel 10, eerste lid.
Ingevolge de aanhef en onder d, weigert de bevoegde autoriteit het visum indien grond bestaat om aan te nemen dat de vreemdeling de verplichtingen verbonden aan het visum of het daarmee verband houdende verblijf niet zal nakomen; zulke grond bestaat in elk geval indien de vreemdeling de verplichtingen verbonden aan een eerder verleend visum of verblijfsrecht niet is nagekomen.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het Toelatingsbesluit kunnen de navolgende soorten visa namens de Minister door een ambassade of consulaat van het Koninkrijk der Nederlanden worden verstrekt:
a. een visum, geldig voor een periode van honderdtachtig dagen, houdende toestemming voor meerdere reizen naar Aruba met het oog op verblijf gedurende een aaneengesloten periode van maximaal dertig dagen;
b. een visum, geldig voor een periode van vier jaar, houdende toestemming voor meerdere reizen naar Aruba met het oog op verblijf gedurende een aaneengesloten periode van maximaal dertig dagen en van in totaal ten hoogste honderdtachtig dagen in een periode van twaalf maanden.
De beoordeling
2.1
Het - op 10 januari 2023 en vervolgens ter zitting gewijzigd - verzoek strekt ertoe de afwijzende beschikkingen te schorsen en verweerder op te dragen om aan verzoekers sub 3 alsnog een visum af te geven zodat verzoekers sub 3 in april 2023 naar Aruba kunnen afreizen.
2.2
Aan de afwijzing van het visumverzoek van verzoekster sub 3 (de moeder) heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er stukken ontbreken en dat uit de overgelegde stukken onvoldoende kan worden geconcludeerd dat zij sociaal en/of economisch gebonden is in het land waar zij woonachtig is, waardoor haar tijdige terugkeer onzeker is. Aan de afwijzing van de visumverzoeken van de minderjarigen heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt.
Ter zitting heeft verweerder het verweer gevoerd dat verzoekers sub 1 en 2 geen direct belanghebbenden zijn, dat een schorsing van de beschikkingen niet als gevolg heeft dat verzoekers sub 3 toegang tot Aruba krijgen, dat de gewijzigde periode een nieuw verzoek betreft en dat verzoekers sub 3 een nieuwe visumaanvraag moeten indienen. De visumaanvraag is terecht afgewezen, omdat verzoekster sub 3 (de moeder) geweigerd heeft om informatie over haar werkstatus te verschaffen, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid is gesteld. Voorts brengt de uitvoering van de afwijzingen geen onevenredig nadeel met zich in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang, omdat de periode waarvoor verzoeksters afgifte van een visum hebben verzocht reeds is verstreken, aldus nog altijd verweerder ter zitting.
2.3
Ten aanzien van het verzoek van verzoekers sub 1 en 2 overweegt het gerecht als volgt. Bij een beschikking op een verzoek om verlening van een visum is alleen het belang van degene die op dat visum aanspraak maakt rechtstreeks betrokken. Verzoekers sub 1 en 2 hebben niet namens verzoekers sub 3, maar uit eigen naam tegen de beschikkingen van 29 november 2022, bezwaar gemaakt. Zij zijn bij deze beschikkingen echter geen belanghebbende. Gelet hierop, bestaat geen grond tot het treffen van enige voorlopige voorziening ten aanzien van verzoekers sub 1 en 2. Hun verzoek zal worden afgewezen.
2.4
Ten aanzien van het verzoek van verzoekers sub 3 overweegt het gerecht als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de reisdata van het aangevraagde visum zijn verstreken en dat verzoekers sub 3 geen nieuwe reistickets hebben gekocht voor enige reis, ook niet voor een reis in april 2023. Desgevraagd hebben verzoekers sub 3 ter zitting te kennen gegeven dat het belang bij het treffen van de verzochte voorziening is gelegen in hun wens om tijd met familie in Aruba door te brengen en dat een beslissing op bezwaar in de regel geruime tijd op zich laat wachten. Onder vorenstaande omstandigheden bestaat evenwel geen grond voor het oordeel dat het niet treffen van een voorlopige voorziening in dit geval zal leiden tot onevenredig nadeel als bedoeld in artikel 54 van de Lar. Overigens heeft verweerder ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat hij binnen afzienbare tijd op de bezwaren zal beslissen.
2.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.