In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man die op 20 februari 2002 in wettelijke gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De echtscheiding is uitgesproken op 2 maart 2020, waarna de verdeling van de gemeenschap aan de orde is gekomen. De vrouw heeft in conventie gevorderd dat de gemeenschap wordt verdeeld volgens haar voorstel, terwijl de man verweer heeft gevoerd en een gebruiksvergoeding heeft geëist. Tijdens de zitting op 7 maart 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, maar zij zijn er niet in geslaagd om tot een onderlinge regeling te komen.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat partijen de wettelijk voorgeschreven procedure voor de verdeling van de gemeenschap niet hebben doorlopen. Dit houdt in dat zij de benoemde notaris niet hebben ingeschakeld om de verdeling te faciliteren. Het Gerecht heeft daarom bepaald dat partijen alsnog deze weg moeten volgen, waarbij rekening moet worden gehouden met de reeds gemaakte afspraken over de verdeling van roerende zaken en de pensioenaanspraken. Het vonnis houdt in dat de zaak wordt aangehouden en dat partijen de mogelijkheid hebben om de zaak opnieuw op de rol te plaatsen zodra zij de vereiste stappen hebben doorlopen.
De uitspraak is gedaan door rechter T.A.M. Tijhuis op 10 mei 2023, waarbij de griffier aanwezig was. Het vonnis benadrukt het belang van het volgen van de wettelijke procedure voor de verdeling van de gemeenschap, en biedt partijen de gelegenheid om hun geschil op een gestructureerde manier op te lossen.