ECLI:NL:OGEAA:2023:110

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
AUA201903340
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele zaak over aannemingsovereenkomst en bewijslevering getuigenverhoor

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, staat de vraag centraal of er een overeenkomst van aanneming van werk is gesloten tussen de naamloze vennootschap Precise Construction N.V. en de gedaagde. De eiseres, Precise, stelt dat er een prijsafspraak is gemaakt van Afl. 80.986,68 voor de werkzaamheden die zij heeft verricht. De gedaagde betwist deze prijsafspraak en stelt dat de werkzaamheden tegen kostprijs, zonder winstmarge, in rekening zouden worden gebracht.

De procedure omvat getuigenverhoren en eerdere vonnissen, waaronder een tussenvonnis waarin Precise is toegelaten tot bewijslevering. Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder zakenrelaties van de directeur van Precise en de echtgenote van de directeur. Het Gerecht oordeelt dat de getuigen niet overtuigend hebben verklaard over de inhoud of totstandkoming van de overeenkomst.

Het Gerecht concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de stelling van Precise te onderbouwen. De gedaagde wordt toegelaten om getuigenbewijs te leveren ter ondersteuning van zijn stelling dat de werkzaamheden tegen kostprijs zouden worden uitgevoerd. De zaak wordt verwezen naar een rolzitting voor het opgeven van getuigen en verhinderdata, terwijl verdere beslissingen worden aangehouden. Dit vonnis is uitgesproken op 8 maart 2023 door rechter M.E.B. de Haseth.

Uitspraak

Vonnis van 8 maart 2023
Behorend bij AUA201903340
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
PRECISE CONSTRUCTION N.V.,
gevestigd te Aruba,
eiseres,
hierna te noemen: Precise,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen
[gedaagde],
wonend te Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. V.C. Perše.

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 februari 2022;
  • de akte uitlating bewijslevering zijdens Precise;
  • de processenverbaal van getuigenverhoren in enquête, gehouden op 5 april 2022 en 30 augustus 2022;
  • de akte uitlating contra-enquête, waarbij [gedaagde] te kennen heeft gegeven daarvan af te zien;
  • de onderscheiden conclusies na enquête;
  • de onderscheiden antwoordconclusies na enquête.
1.2.
De uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2.DE BEOORDELING

2.1.
Bij voormeld tussenvonnis is Precise toegelaten getuigenbewijs te leveren van haar stelling dat partijen, voorafgaand aan de uitvoering van de overeenkomst van aanneming van werk, zijn overeengekomen dat Precise de litigieuze werkzaamheden zou verrichten tegen betaling door [gedaagde] van een vaste prijs van Afl. 80.986,68.
2.2.
Het Gerecht acht Precise niet geslaagd in de bewijslevering en overweegt daartoe als volgt. Als getuigen zijn gehoord een tweetal zakenrelaties van de directeur van Precise, waarvan een ook met laatstgenoemde bevriend is, en de secretaris van Precise, tevens echtgenote van de directeur. De zakenrelatie heeft te kennen gegeven niet te weten welke afspraken tussen Precise en [gedaagde] zijn gemaakt. De bevriende zakenrelatie heeft onder meer verklaard
“Zo kan ik mij herinneren dat hij mij heeft verteld over twee bedragen te weten ongeveer Afl. 125.000,- en ongeveer Afl. 85.000,-. De heer [directeur] vertelde mij dat hij een client een offerte heeft uitgebracht waarmee de client een lening kon krijgen. Vervolgens heeft hij voor hem werkzaamheden verricht waarvoor hij Afl. 85.000,- in rekening heeft gebracht. Hij vertelde mij destijds al dat het moeilijk liep, dat de client andere werkzaamheden wilde of zelf dingen wilde doen. De problemen zijn pas ontstaan bij het in rekening brengen van de Afl. 85.000,-.”De echtgenote van de directeur heeft verklaard:
“logischerwijs heeft mijn man voor aanvang van de werkzaamheden een offerte uitgebracht.”Aldus heeft geen der getuigen uitdrukkelijk en uit eigen waarneming verklaard over de inhoud of totstandkoming van de overeenkomst van aanneming van werk tussen Precise en [gedaagde]. De bevriende zakenrelatie heeft in zijn verklaringen weliswaar een tweetal bedragen genoemd, maar het Gerecht acht in zoverre niet geloofwaardig dat een derde, zonder enige betrokkenheid bij de kwestie, na een periode van ruim vijf jaar nog nauwkeurige herinneringen heeft aan specifieke bedragen, waarover een vriend hem destijds in een van hun vele gesprekken heeft verteld.
2.3.
Het voorgaande brengt met zich dat tussen partijen niet is komen vast te staan dat zij, voorafgaand aan de uitvoering van de overeenkomst van aanneming van werk, zijn overeengekomen dat Precise de litigieuze werkzaamheden zou verrichten tegen betaling door [gedaagde] van een vaste prijs van Afl. 80.986,68.
2.4.
Zoals het Gerecht in het tussenvonnis van 24 november 2021 heeft overwogen, zijn partijen het erover eens dat tussen hen een aannemingsovereenkomst betstaat, dat Precise werk heeft geleverd en dat [gedaagde] hier iets voor moet betalen. Indien vast zou komen te staan dat tussen partijen geen prijsafspraken zijn gemaakt, brengt het voorgaande met zich dat [gedaagde] voor de werkzaamheden en redelijke prijs verschuldigd is.
2.5.
Tussen partijen is evenwel nog niet vast komen te staan dat geen prijsafspraken zijn gemaakt. In het kader van de betwisting van de stelling van Precise dat een prijs van Afl. 80.986,68 is overeengekomen, heeft [gedaagde] gesteld dat tussen partijen prijsafspraken zijn gemaakt, te weten dat Precise de manuren en materiaalkosten tegen kostprijs, derhalve zonder winstmarge, in rekening zou brengen (zie 3.3 van het vonnis van 24 november 2021). Dit is door Precise gemotiveerd weersproken. Zonder nadere bewijsvoering is daarom niet vast te stellen dat voormelde prijsafspraak is gemaakt. Gelet op de hoofdregel van artikel 129 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op [gedaagde] de bewijslast ter zake. [gedaagde] zal worden toegelaten tot getuigenbewijs van deze stelling. Het Gerecht acht deze ronde van bewijsvoering nog aangewezen, omdat het er vanuit gaat dat een redelijke prijs voor de werkzaamheden meer zal bedragen dan de kostprijs daarvan. Inherent aan een redelijke prijs voor aannemingswerkzaamheden is immers, dat daarin enige marge wordt meegenomen op de kostprijs van de arbeid en het materiaal.
2.6.
Na deze ronde van bewijslevering, zal het vervolg van de procedure er als volgt uit zien. Indien vast komt te staan dat tussen partijen de prijsafspraak van kostprijs geldt, zal moeten worden bepaald wat de kostprijs is van de manuren en het materiaal. Nu partijen ter zake niets hebben gesteld, en in aanmerking genomen de complexiteit van de materie, zal ter beantwoording van die vraag een deskundige benoemd dienen te worden.
Indien evenwel niet vast komt te staan dat tussen partijen een prijsafspraak geldt, zal moeten worden bepaald wat een redelijke prijs is voor de verrichtte werkzaamheden. Ook ter beantwoording van deze vraag zal, gelet op het ontbreken van enige stellingen ter zake, een deskundige benoemd dienen te worden.
In aanmerking genomen dat de desbetreffende woning inmiddels is verkocht (zie 2.3 van het tussenvonnis van 9 februari 2022), zal de te benoemen deskundige worden opgedragen de kostprijs dan wel een redelijke prijs te bepalen op basis van de gedingstukken.
2.7.
Nadat aan de hand van het te ontvangen deskundigenrapport kan worden bepaald wat de kostprijs is van de manuren en het materiaal dan wel wat een redelijke prijs is voor de verrichtte werkzaamheden, zal op het aldus bepaalde bedrag in mindering moeten worden gebracht het bedrag van (ten minste) Afl. 39.000,- aan herstelkosten (zie 2.11 van het tussenvonnis van 24 november 2021). Indien het verschil tussen beide bedragen positief is, zal [gedaagde] in elk geval dat verschil moeten betalen aan Precise. Indien de betalingsverplichting van [gedaagde] bij benadering een gelijke omvang heeft als voormelde herstelkosten, zal algehele opschorting van de betalingsverplichting toelaatbaar worden geacht (zie 4.7 van het tussenvonnis van 24 november 2021). Indien dat verschil evenwel negatief is, heeft [gedaagde] een vordering ter hoogte van dat verschil op Precise.
2.8.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
laat [gedaagde] toe getuigenbewijs te leveren van zijn stelling dat dat Precise de manuren en materiaalkosten tegen kostprijs, derhalve zonder winstmarge, in rekening zou brengen;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 5 april 2023 voor het opgeven van getuigen en verhinderdata;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 8 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.