4.3Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van 28 juli 2021 ter uitvoering van artikel 13, eerste lid van de LRO, is een ruimtelijke ontwikkelingsplan met voorschriften vastgesteld (het ROPv), dat op 1 september 2021 inwerking is getreden. Ingevolge het ROPv rust op het perceel de bestemming “Natuurgebied”.
5. In geschil is allereerst de vraag of appellante procesbelang heeft bij het onderhavige beroep. Het gerecht overweegt hierover als volgt.
6. Volgens verweerder heeft appellante geen belang (meer) bij een beoordeling van het beroep - kort weergegeven - omdat reeds vast staat dat het perceel niet in erfpacht kan/zal worden uitgegeven, nu het conform het ROPv natuur- en landwaarde heeft en appellante bovendien in de civiele zaak afstand heeft gedaan van het verkrijgen van het perceel in erfpacht en daarvoor in de plaats schadevergoeding wenst. Dit betoog faalt vanwege het volgende. Appellante betwist afstand te hebben gedaan van het verkrijgen van het perceel in erfpacht. Zij stelt in de civiele procedure een akte inhoudende de door haar te lijden schade als gevolg van niet-nakoming te hebben ingediend, enkel omdat de civiele rechter haar dat heeft verzocht. Verweerder heeft niets in het geding gebracht waaruit blijkt dat appellante afstand heeft gedaan van het verkrijgen van het perceel. Gelet hierop en aangezien in de civiele procedure nog geen sprake is van een onherroepelijk geworden vonnis, heeft appellante nog belang bij het onderhavige beroep. Van het ontbreken van procesbelang in deze zaak is dus geen sprake.
7. Verder ligt ter beoordeling voor de vraag of verweerder terecht het ROPv (of onderdelen daarvan), waartegen het bezwaar is gericht, heeft beschouwd als voorschriften van algemene strekking en daarom geen beschikking is in de zin van de Lar.
8. Het gerecht is van oordeel dat het niet mogelijk is om op grond van de Lar tegen het ROPv (of onderdelen daarvan) beroep in te stellen, daar het ROPv geen beschikking is in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Lar. Het ROPv is op 28 juli 2021 vastgesteld bij een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, en bevat in de bestemmingsvoorschriften bepalingen die naar aard en inhoud van algemene strekking zijn. Het betoog van appellante dat in dit geval sprake is een concretiserend besluit van algemene strekking nu alleen het perceel bestemd is als natuurgebied, snijdt geen hout. Het ROPV is voor het gehele grond- en territoriale watergebied van Aruba vastgesteld. Naast het perceel, zijn ook andere gebieden bestemd als natuurgebied. Voorts geldt dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een beroep op grond van de Lar slechts kan beslissen tot onbevoegdverklaring van de bestuursrechter, of tot nietontvankelijkverklaring, ongegrondverklaring dan wel gegrondverklaring van het beroep, waarbij na de laatste beslissing gehele of gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking dient te volgen. Wel kan, bij wege van exceptieve toetsing, in beroep bij de bestuursrechter tegen bijvoorbeeld een beslissing op een bouwaanvraag, de rechtmatigheid van het ROPV aan de orde worden gesteld. Het is in dat kader dat onderzocht kan worden of een voorschrift uit het ROPv wegens strijd met hogere regelgeving of algemene beginselen van behoorlijk bestuur ten aanzien van die specifieke bouwaanvraag buiten toepassing had moeten worden gelaten, dan wel onverbindend is, en in zoverre al dan niet terecht aan de beslissing op de desbetreffende aanvraag ten grondslag is gelegd.
9. Ook appellantes beroep op het concordantiebeginsel (artikel 39 lid 1 van het Statuut voor het Koninkrijk) slaagt reeds niet, omdat Aruba expliciet in eigen regelgeving heeft voorzien met betrekking tot ruimtelijke ontwikkeling (de LRO), en daarbij, anders dan in andere delen van het Koninkrijk, niet heeft voorzien in een bezwaar/beroepsmogelijkheid tegen een bestemmingsplan/ROPv, waardoor een overeenkomstige uitleg dus niet aan de orde is. Het staat de bestuursrechter dus niet vrij om zodanige rechtsmiddelen aanwezig te achten op grond van concordante/analoge toepassing van wetgeving uit andere delen van het Koninkrijk. Bovendien is het bestuursrecht niet genoemd in artikel 39 lid 1 van het Statuut voor het Koninkrijk, zodat een concordante uitleg van de LRO op grond van deze bepaling ook niet aan de orde is.
10. Nu geen van de beroepsgronden slagen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.