ECLI:NL:OGEAA:2022:98

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
AUA202103803
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van een Cubaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 26 januari 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Cubaanse verzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een bevel tot uitzetting dat op 17 december 2021 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was gegeven. De verzoeker stelde dat hij niet kon worden uitgezet omdat hij geen geldig paspoort had, wat hem staatloos maakte, en dat er een kans was op legalisering van zijn verblijf in Aruba. Hij had een aanvraag ingediend voor een DPL-verklaring, die naar verwachting zou worden afgegeven, en hij had een bijzondere band met Aruba opgebouwd gedurende zijn bijna tienjarige verblijf.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker sinds 30 mei 2020 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, en dat de Minister bevoegd was om tot uitzetting over te gaan. De rechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn Cubaanse nationaliteit had verloren, en dat zijn argumenten over de kans op legalisering van zijn verblijf niet voldoende onderbouwd waren. De rechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, en oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 26 januari 2022
Lar nr. AUA202103803

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Cubaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: J.J.C Odor, LL.M.,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J. Poeran (Dimas).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 17 december 2021 (bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Daartegen heeft verzoeker op 21 december 2021 bezwaar gemaakt.
Op 21 december 2021 heeft verzoeker tevens het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 januari 2022. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
feiten
2.1
Aan verzoeker zijn in totaal zeven vergunningen tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid in loondienst verleend; de laatste vergunning was geldig vanaf 29 mei 2019 tot 29 mei 2020.
2.2
Op 12 december 2020 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid in loondienst.
2.3
Bij beschikking van 6 juni 2021 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft verzoeker geen rechtsmiddelen aangewend.
2.4
Op 17 december 2021 is verzoeker bij zijn aankomst op de luchthaven door de immigratiedienst de toegang tot Aruba geweigerd. Verzoeker is vervolgens overgedragen aan Guarda Nos Costa (GNC).
bestreden beschikking
3. Bij de bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds 30 mei 2020 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel om in Aruba te verblijven, dat het land een groot belang bij heeft dat het vreemdelingenrecht wordt gehandhaafd en dat zijn illegaal verblijf op Aruba niet langer hoeft te worden gedoogd.
verzoek
4. Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking. Daaraan heeft verzoeker - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat hij niet kan worden uitgezet, daar hij niet over een geldig paspoort beschikt. Hij is meer dan twee jaar buiten Cuba gebleven en daardoor is zijn paspoort automatisch komen te vervallen. Hij is dus staatloos en zal tot geen enkel land worden toegelaten. Er zijn andere in Aruba verblijvende Cubanen die om die reden Aruba niet zijn uitgezet. Afgezien hiervan is in zijn geval sprake van concreet zicht op legalisering van zijn verblijf in Aruba. Hij heeft een verzoek ingediend bij het Departamento Progreso Laboral (DPL) voor een DPL-verklaring, die naar alle verwachting zal worden afgegeven. Daarnaast komt aan verzoeker een beroep toe op de hardheidsclausule, aangezien hij al bijna 10 jaar hier woonachtig is en daarom een bijzondere band met Aruba heeft. Gelet hierop is de kans groot dat aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf wordt verleend, aldus verzoeker.
beoordeling
5.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5.2
Vaststaat dat verzoeker sinds 30 mei 2020 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd is verzoeker uit te zetten.
5.3
De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting en overweegt hiertoe als volgt.
5.3.1
Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn Cubaanse nationaliteit heeft verloren. In het procesdossier bevindt zich een kopie van zijn Cubaans paspoort, waaruit blijk dat het geldig is tot 22 augustus 2025. Uit niets blijkt dat dat paspoort is ingetrokken dan wel vervallen verklaard. Verzoekers betoog dat hij wegens nationaliteitsverlies Aruba niet kan worden uitgezet faalt daarom.
Voor zover verzoeker met zijn betoog dat er andere Cubanen zijn die wegens nationaliteitsverlies Aruba niet zijn uitgezet een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, geldt dat hij dat niet heeft geconcretiseerd noch met stukken onderbouwd.
5.3.2
Met betrekking tot zijn betoog dat sprake is van concreet zich op legalisering van zijn verblijf in Aruba, overweegt de voorzieningsrechter als volgt.
5.3.2.1 Verzoekers stelling dat een grote kans bestaat dat aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid in loondienst zal worden verleend, wordt niet gevolgd. Nog daargelaten dat verzoeker zijn blote stelling dat bij het DPL een procedure loopt ter verkrijging van een DPL-verklaring niet (met stukken) heeft onderbouwd, heeft de verkrijging van een positieve DPL-verklaring niet automatisch tot gevolg dat een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid in loondienst zal worden verleend, nu daarvoor ook aan andere vereisten moet zijn voldaan. Op voorhand is dus niet uit te sluiten dat uiteindelijk zal worden beslist dat verzoeker niet aan de gestelde vereisten voldoet.
5.3.2.2 Ook verzoekers betoog dat een aanzienlijke kans bestaat dat aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf op basis van de hardheidsclausule zal worden verleend, treft geen doel. Nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat verzoeker een daartoe strekkende aanvraag heeft ingediend, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij aan de daarvoor geldende vereisten (Toelatingshandboek 2018, paragrafen 1.5.4.1 en 1.5.4.2) voldoet. Dat hij al bijna 10 jaar op Aruba woont en hier een vriendenkring heeft opgebouwd, is daartoe onvoldoende.
5.3.2.3 De conclusie luidt aldus dat niet aannemelijk is geworden dat er concreet zicht op legalisering van verzoekers verblijf in Aruba bestaat.
6. Gelet op dit alles ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht
wijsthet verzoek
af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.