ECLI:NL:OGEAA:2022:8

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
AUA202101005
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bijstandszaak

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de Minister van Sociale Zaken en Arbeid. Appellante, die een bijstandsuitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen een eerdere beschikking waarin werd besloten tot terugvordering van een bedrag van Afl. 18.015,-. Dit bezwaar was echter gedurende vier jaar onbehandeld gelaten, wat appellante als strijdig met de beginselen van behoorlijk bestuur beschouwde. Het gerecht oordeelde dat de deponering van het bezwaar wegens tijdverstrijking geen wettelijke grondslag had en dat appellante tijdig bezwaar had gemaakt. De lange duur van de procedure leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn was overschreden met meer dan een jaar, wat resulteerde in een schadevergoeding van Afl. 2.000,- voor appellante. Het gerecht vernietigde de bestreden beschikking en droeg de verweerder op om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van Afl. 1.400,- en de teruggave van het griffierecht van Afl. 25,- werd gelast.

Uitspraak

Uitspraak van 17 januari 2022
Lar nr. AUA202101005

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

wonende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. R.J. Kock,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN ARBEID,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 28 januari 2021 (bestreden beschikking) heeft verweerder besloten om het bezwaar van appellante gericht tegen de beschikking van 29 maart 2017, waarbij Afl. 18.015,- aan appellante uitbetaalde bijstand wordt teruggevorderd, te deponeren.
Tegen de bestreden beschikking heeft appellante op 11 maart 2021 beroep ingesteld bij dit gerecht (beroep).
Het gerecht heeft de zaak ter zitting van 15 november 2021 behandeld. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die vergezeld was door mr. A.F.J. Caster (DWJZ).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Bij beschikking van 24 september 2010 is aan appellante met ingang van oktober 2010 een bijstandsuitkering verleend van Afl. 435,- per maand.
1.2
In 2013 is appellante een deeltijd dienstverband aangegaan met [werkgever]. Op 1 september 2015 is dat dienstband omgezet in een vast dienstverband.
1.3
Bij beschikking van 29 maart 2017 heeft de directeur van het Departamento di Asunto Social (DAS) de aan appellante verleende bijstandsuitkering ingetrokken. Daarin staat onder meer:
“(…) A tuma e decision pa e siguiente motibo (nan):
Den bo caso bo persona a drenta servicio di [werkgever] desde 01-09-2015. Ta stop bo bijstand mirando locual bo persona ta gana na salario-bruto no ta permiti bijstand mas desde Februari 2016.
(...)”.
1.4
Bij een andere beschikking van diezelfde datum heeft de directeur van het DAS aan appellante bericht dat met betrekking tot de door haar genoten bijstand over de periode
1 maart 2013 tot en met 31 augustus 2015, de bonus over 2013, 2014, 2015, de schoolgelduitkering over 2015, de ouderlijke bijdrage over 2015 en de bijstand over de periode 1 september 2015 tot en met 31 december 2016, zij een totale schuld heeft bij het DAS van Afl. 18.015,- en dat deze schuld wordt overgedragen aan Directie Financiën, die dat bedrag van appellante zal terugvorderen (primaire beschikking).
1.6
Tegen de primaire beschikking heeft appellante op 24 april 2017 bezwaar gemaakt (bezwaar).
bestreden beschikking
2. Bij de bestreden beschikking heeft verweerder besloten om het bezwaar van appellante te deponeren.
beroep en verweer
3. Aan het daartegen gerichte beroep heeft appellante - kort gezegd - het volgende ten grondslag gelegd. Het gedurende 4 jaar onbehandeld laten van een bezwaar is evident in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Vanaf de toekenning van de bijstand in 2010, vergaderde appellante met enige regelmaat met medewerker(s) van het DAS. Het DAS was dan ook vanaf het begin (2013) op de hoogte dat appellante werk had en inkomen genoot. Telkens kreeg appellante van het DAS te horen dat zij ondanks haar inkomen recht had op bijstand, omdat zij twee minderjarige kinderen heeft en de vader van de minderjarigen geen alimentatie betaalde. Gelet hierop, dient de beslissing om
Afl. 18.015,- van appellante terug te vorderen en het bezwaar te “deponeren’ als in strijd met de wet en/of het zorgvuldigheids-, het motiverings-, het rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel te worden vernietigd.
4. Verweerder heeft betoogd dat met ‘deponering’ van het bezwaar is beoogd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Er is veel tijd verstreken sinds de indiening van dat bezwaar zonder dat appellante enige actie heeft ondernomen. Wegens die tijdverstrijking en omdat appellante heeft stilgezeten, is verweerder niet (meer) gehouden om een beslissing te nemen op het bezwaar en beschouwt het daarom als afgedaan. Verder heeft verweerder aangevoerd dat appellante sinds 2013 bij [werkgever] werkt en uit dat dienstverband een inkomen geniet. Gelet op het normbedrag van Afl. 407,-, heeft zij sindsdien geen recht op bijstand. Verweerder is daarom gerechtigd de aan appellante ten onrechte uitbetaalde bijstand terug te vorderen. Aldus concludeert verweerder tot ongegrondverklaring van het beroep.
beoordeling
6. Naar het oordeel van het gerecht kan de bestreden beschikking niet in stand blijven, reeds omdat ‘deponering’ van een bezwaarschrift wegens tijdverstrijking een wettelijke grondslag ontbeert. Voor zover verweerder met zijn betoog heeft willen aanvoeren dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar in de bestreden beschikking moet worden gelezen, geldt dat appellante tijdig in bezwaar is gekomen tegen de primaire beschikking en dat overigens niet is gebleken dat appellante om een andere reden niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar bezwaar. Er is dus geen grond voor verweerder om af te zien van een heroverweging van de primaire beschikking. Dat verweerder heeft nagelaten tijdig op het bezwaar te beslissen, waardoor tussen het indienen van het bezwaarschrift en de bestreden beschikking geruime tijd is verstreken, ontslaat verweerder niet van die verplichting.
7. Appellante heeft verder betoogd dat het onbehandeld laten van een bezwaar voor de duur van 4 jaar in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het gerecht begrijpt dat appellante hiermee een beroep doet op overschrijding van de redelijke termijn.
8. Vaststaat dat appellante op 24 april 2017 bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire beschikking. Bij uitspraak van heden beslist het gerecht op het beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. De behandeling van het bezwaar en beroep heeft daarmee (ruim) drie jaar en acht maanden geduurd. De redelijke termijn is dus met (ruim) 1 jaar en 8 maanden overschreden en dat komt geheel voor rekening van verweerder. Voor de vaststelling van de hoogte van het bedrag aan immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn gaat het gerecht uit van een tarief van Afl. 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Verweerder zal worden veroordeeld tot vergoeding van de door appellante geleden immateriële schade van Afl. 2.000,-.
9. Het beroep is gegrond. De bestreden beschikking zal worden vernietigd. Het gerecht draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op Afl. 1.400,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,- wegingsfactor 1).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beschikking;
bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante;
veroordeelt verweerder om aan appellante een vergoeding van immateriële schade van Afl. 2.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn te betalen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van Afl. 1.400,-;
gelast de teruggave van het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken op 17 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.