1.6Tegen de primaire beschikking heeft appellante op 24 april 2017 bezwaar gemaakt (bezwaar).
2. Bij de bestreden beschikking heeft verweerder besloten om het bezwaar van appellante te deponeren.
3. Aan het daartegen gerichte beroep heeft appellante - kort gezegd - het volgende ten grondslag gelegd. Het gedurende 4 jaar onbehandeld laten van een bezwaar is evident in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Vanaf de toekenning van de bijstand in 2010, vergaderde appellante met enige regelmaat met medewerker(s) van het DAS. Het DAS was dan ook vanaf het begin (2013) op de hoogte dat appellante werk had en inkomen genoot. Telkens kreeg appellante van het DAS te horen dat zij ondanks haar inkomen recht had op bijstand, omdat zij twee minderjarige kinderen heeft en de vader van de minderjarigen geen alimentatie betaalde. Gelet hierop, dient de beslissing om
Afl. 18.015,- van appellante terug te vorderen en het bezwaar te “deponeren’ als in strijd met de wet en/of het zorgvuldigheids-, het motiverings-, het rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel te worden vernietigd.
4. Verweerder heeft betoogd dat met ‘deponering’ van het bezwaar is beoogd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Er is veel tijd verstreken sinds de indiening van dat bezwaar zonder dat appellante enige actie heeft ondernomen. Wegens die tijdverstrijking en omdat appellante heeft stilgezeten, is verweerder niet (meer) gehouden om een beslissing te nemen op het bezwaar en beschouwt het daarom als afgedaan. Verder heeft verweerder aangevoerd dat appellante sinds 2013 bij [werkgever] werkt en uit dat dienstverband een inkomen geniet. Gelet op het normbedrag van Afl. 407,-, heeft zij sindsdien geen recht op bijstand. Verweerder is daarom gerechtigd de aan appellante ten onrechte uitbetaalde bijstand terug te vorderen. Aldus concludeert verweerder tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Naar het oordeel van het gerecht kan de bestreden beschikking niet in stand blijven, reeds omdat ‘deponering’ van een bezwaarschrift wegens tijdverstrijking een wettelijke grondslag ontbeert. Voor zover verweerder met zijn betoog heeft willen aanvoeren dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar in de bestreden beschikking moet worden gelezen, geldt dat appellante tijdig in bezwaar is gekomen tegen de primaire beschikking en dat overigens niet is gebleken dat appellante om een andere reden niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar bezwaar. Er is dus geen grond voor verweerder om af te zien van een heroverweging van de primaire beschikking. Dat verweerder heeft nagelaten tijdig op het bezwaar te beslissen, waardoor tussen het indienen van het bezwaarschrift en de bestreden beschikking geruime tijd is verstreken, ontslaat verweerder niet van die verplichting.
7. Appellante heeft verder betoogd dat het onbehandeld laten van een bezwaar voor de duur van 4 jaar in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het gerecht begrijpt dat appellante hiermee een beroep doet op overschrijding van de redelijke termijn.
8. Vaststaat dat appellante op 24 april 2017 bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire beschikking. Bij uitspraak van heden beslist het gerecht op het beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. De behandeling van het bezwaar en beroep heeft daarmee (ruim) drie jaar en acht maanden geduurd. De redelijke termijn is dus met (ruim) 1 jaar en 8 maanden overschreden en dat komt geheel voor rekening van verweerder. Voor de vaststelling van de hoogte van het bedrag aan immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn gaat het gerecht uit van een tarief van Afl. 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Verweerder zal worden veroordeeld tot vergoeding van de door appellante geleden immateriële schade van Afl. 2.000,-.
9. Het beroep is gegrond. De bestreden beschikking zal worden vernietigd. Het gerecht draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op Afl. 1.400,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,- wegingsfactor 1).