ECLI:NL:OGEAA:2022:500

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AUA202002005
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van ouderdomspensioen tussen ex-echtgenoten en rechtsverwerking

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om de verdeling van het ouderdomspensioen tussen twee ex-echtgenoten, [eiser] en [gedaagde]. Partijen waren op 29 april 1968 in Aruba in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en zijn op 21 april 1999 gescheiden. De echtscheiding is op 9 juni 1999 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand van Aruba. Sinds 2005/2006 ontvangt [gedaagde] ouderdomspensioen van de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (Apfa). In een brief van 18 december 2020 heeft Apfa de pensioenberekening aan de gemachtigde van [eiser] verstrekt, waarin het aandeel van [eiser] in het ouderdomspensioen van [gedaagde] wordt vermeld.

[Eiser] heeft in april 2019 aanspraak gemaakt op haar deel van het ouderdomspensioen, maar [gedaagde] voert aan dat hij na de echtscheiding de volledige hypotheeklasten van de gemeenschappelijke woning heeft gedragen en dat [eiser] pas 21 jaar na de ontbinding van het huwelijk om verdeling van het pensioen vraagt. Het gerecht oordeelt dat enkel tijdverloop niet voldoende is voor rechtsverwerking; er moeten bijzondere omstandigheden zijn die het gerechtvaardigd vertrouwen wekken dat de andere partij de aanspraak niet meer geldend zou maken.

Het gerecht concludeert dat [eiser] haar vordering tot verdeling van het ouderdomspensioen niet heeft verwerkt. De vordering wordt toegewezen met ingang van 1 januari 2020, waarbij [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een netto bedrag aan [eiser]. Het vonnis treedt in de plaats van de vereiste toestemming van [gedaagde] aan Apfa voor de uitkering van het pensioen aan [eiser]. De proceskosten worden gecompenseerd, en [eiser] krijgt toestemming om kosteloos te procederen.

Uitspraak

Vonnis van 23 november 2022
Behorend bij A.R. nr. AUA202002005
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
wonend te Aruba,
eiseres,
hierna: [eiser],
gemachtigde: mr. B.M. de Sousa,
tegen:
[gedaagde],
wonend te Aruba,
gedaagde,
hierna: [gedaagde],
gemachtigde: mr. H.F. Falconi.
1. DE PROCEDURE
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- tussenvonnis van 24 februari 2021,
- comparitie van partijen gehouden op 27 juni 2022,
- akte uitlating (regeling) van beide partijen.
1.2. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1.
Partijen zijn op 29 april 1968 in Aruba in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Bij vonnis van dit gerecht van 21 april 1999 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het echtscheidingsvonnis is op 9 juni 1999 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand van Aruba.
2.2.
Wever ontvangt sinds 2005/2006 ouderdomspensioen van de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (Apfa).
2.3.
Bij brief van 18 december 2020 (de pensioenberekening) berichtte Apfa aan de gemachtigde van [eiser]:
(…) ‘Wij hebben naar aanleiding van deze scheidingsdatum de berekeningsmethode conform het Boon/Van Loon-arrest aangehouden om de contante waarde bij scheiding te berekenen. (…)
Met betrekking tot het ouderdomspensioen dat aan de gewezen partner toekomt (optie 2) geldt: Afl. 106.930,51 : 8.561 (factor) = Afl. 12.490,42 per jaar.’
2.4.
Bij brief van 10 april 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] bericht dat [eiser] aanspraak maakt op haar aandeel in het ouderdomspensioen van [gedaagde].

3.HET GESCHIL

3.1. [
eiser] vordert -samengevat- dat het gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
( i) [eiser] verlof verleent om kosteloos te procederen;
(ii) de pensioenrechten van [gedaagde] verdeelt op de wijze zoals door Apfa in het schrijven van 18 december 2019 berekend;
(iii) bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van de vereiste volmacht, toestemming en handtekening van [gedaagde], zodat Apfa het aan [eiser] toekomende deel in het pensioen van [gedaagde] per maand, ingaande op de dag dat [gedaagde] met pensioen gaat, dan wel ingaande op elke andere door het gerecht in goede justitie te bepalen ingangsdatum rechtstreeks kan uitkeren op de door [eiser] aan te wijzen bankrekening;
(iv) subsidiair iedere andere beslissing in goede justitie neemt;
( v) [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2. [
eiser] legt aan haar vordering -samengevat- ten grondslag dat zij recht heeft op verdeling van het ouderdomspensioen.
3.3. [
gedaagde] voert -samengevat- het volgende verweer. Hij heeft na de echtscheiding ongeveer 17 jaar de volledige hypotheeklasten van de gemeenschappelijke woning gedragen. Ook heeft hij de kosten van onderhoud voor zijn rekening genomen. Daarnaast betaalde [gedaagde] alimentatie aan [eiser]. [eiser] vordert pas 21 jaar na de ontbinding van het huwelijk verdeling van het pensioen. [gedaagde] heeft inmiddels een nieuw gezin gevormd en zijn uitgaven afgestemd op zijn huidige leefsituatie. Hij behoefde niet te verwachten dat [eiser] na zo’n lange periode nog aanspraak zou maken op verdeling van het pensioen.

4.DE BEOORDELING

4.1.
Het gaat in deze zaak om de verdeling/verrekening van pensioenrechten. In het Boon/Van Loon arrest van 27 november 1981 (NJ1982/503) heeft de Hoge Raad bepaald dat pensioenrechten in het algemeen voor het gedeelte dat op het tijdstip van de ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding of scheiding van tafel en bed reeds was opgebouwd, bij de verdeling van deze gemeenschap door middel van verrekening in aanmerking moeten worden genomen. Aangezien het huwelijk van partijen is ontbonden op 9 juni 1999, valt het door [gedaagde] tot die datum opgebouwde ouderdoms- en nabestaandenpensioenrecht in de gemeenschap van goederen en dient het overeenkomstig de regels van genoemde uitspraak te worden verdeeld.
4.2.
Voorop stelt het gerecht dat verdeling van een gemeenschappelijk goed te allen tijde kan worden gevorderd. Een vordering tot verdeling kan dus niet verjaren. Onder omstandigheden kan een recht op verdeling zijn verwerkt of kan een vordering tot verdeling in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn. Enkel tijdverloop is voor rechtsverwerking niet voldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij een partij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de andere partij de aanspraak niet (meer) geldend zou maken, of als gevolg waarvan de positie van een partij onredelijk zou worden benadeeld als de andere partij de aanspraak alsnog geldend zou maken.
4.3.
Uit de stellingen van partijen blijkt dat zij nooit zijn overgegaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. [eiser] en [gedaagde] hebben afwisselend in de gemeenschappelijke (voormalige echtelijke) woning gewoond. [eiser] woont thans in de woning en [gedaagde] in een appartement op hetzelfde terrein. [gedaagde] stelt dat hij na de echtscheiding de hypotheeklasten van de woning is blijven betalen en de schuld volledig heeft afgelost. Volgens [eiser] was de hypotheekschuld van de woning ten tijde van de echtscheiding al afgelost. [gedaagde] heeft, hoewel hij daar alle gelegenheid voor had, zijn stelling niet onderbouwd. [gedaagde] heeft verder gesteld dat hij na de echtscheiding op het hetzelfde terrein op zijn kosten een appartement gebouwd. Volgens [eiser] was het appartement er al ten tijde van de echtscheiding. Ook deze stelling heeft [gedaagde] niet onderbouwd. [gedaagde] heeft evenmin bewijs aangeboden van zijn stellingen. Het gerecht gaat daaraan voorbij. Vast staat dat [gedaagde] in ieder geval tot 2017 alimentatie aan [gedaagde] heeft betaald. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat hij na de echtscheiding een nieuw gezin heeft gevormd en zijn uitgavenpatroon heeft afgestemd op de pensioeninkomsten die hij sinds 2005/2006 ontvangt.
4.4.
De vraag is of [eiser] onder deze omstandigheden haar recht op verdeling/verrekening van het pensioen heeft verwerkt of dat de verdeling van de pensioenrechten in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Naar het oordeel van het gerecht heeft [eiser] haar vorderingsrecht niet verwerkt. Het enkele tijdverloop sinds 2005/2006 is niet voldoende en [gedaagde] mocht er onder de geschetste omstandigheden niet op vertrouwen dat [eiser] haar recht op verdeling van het ouderdomspensioen niet (meer) geldend zou maken. Partijen hebben kennelijk tot voor kort geen aanleiding gezien om tot een verdeling te komen van de al in 1999 ontbonden gemeenschap. Dat betekent niet dat zij er over en weer op mochten vertrouwen dat een (gedeeltelijke) verdeling niet meer zou worden gevorderd. Dat zowel [eiser] als [gedaagde], zij hebben dat beiden onweersproken gesteld, door een medewerker van het Apfa onjuist zou zijn voorgelicht ten aanzien van de pensioenaanspraken van [eiser], maakt dat niet anders. Naar het oordeel van het gerecht brengen de redelijkheid en billijkheid, die de verdeling beheersen, wel mee dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat [eiser] eerst in april 2019 via haar gemachtigde tegenover [gedaagde] aanspraak heeft gemaakt op verdeling/verrekening van het door hem bij Apfa opgebouwde ouderdomspensioen. Vanaf dat moment heeft [gedaagde] rekening kunnen houden met de aanspraak van [eiser] en heeft hij zijn persoonlijke situatie daarop kunnen afstemmen. De positie van [gedaagde] zou onredelijk worden benadeeld of bezwaard indien [eiser] haar aanspraak vanaf 2005/2006 geldend zou kunnen maken. Dat zou immers betekenen dat [gedaagde] over een periode van 13 of 14 jaar achterstallige pensioenaanspraken met [eiser] zou moeten afrekenen/verrekenen.
4.5.
Het gerecht zal de vordering van [eiser] tot verdeling van het ouderdomspensioen daarom toewijzen met ingang van 1 januari 2020. Volgens de pensioenberekening komt aan [eiser] met betrekking tot het ouderdomspensioen jaarlijks een bedrag toe van Afl. 12.490,42 per jaar. Het gerecht gaat er vanuit dat dit een bruto bedrag is. Nu het aan [eiser] toekomende deel van het ouderdomspensioen over de periode van 2020 tot en met heden door Apfa al aan [gedaagde] is uitgekeerd, zal het gerecht [gedaagde] veroordelen om over de periode van 2020 tot en met 2023 aan [eiser] een netto bedrag te betalen dat overeenkomt met een bruto bedrag van Afl. 37.471,26 (3x 12.490,42). Met betrekking tot het vanaf januari 2023 aan [eiser] toekomende deel van het ouderdomspensioen van [gedaagde], zal het gerecht bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de vereiste toestemming van [gedaagde] aan Apfa om dit met ingang van januari 2023 maandelijks tot het overlijden van [gedaagde] rechtstreeks aan [eiser] uit te keren, op een door aan haar Apfa aan te wijzen bankrekening.
4.6.
Het gerecht ziet gelet op de aard van de zaak aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, zoals in de beslissing bepaald.
4.7.
Gelet op het bewijs van onvermogen zal het gerecht [eiser] toestemming verlenen kosteloos te procederen.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
5.1.
stelt de verdeling van het ouderdomspensioen als volgt vast:
- bepaalt dat [eiser] met ingang van 1 januari 2020 tot het overlijden van [gedaagde] aanspraak heeft op het overeenkomstig de pensioenberekening aan haar toekomende bedrag van Afl. 12.490,42 per jaar van het ouderdomspensioen dat [gedaagde] bij Apfa heeft opgebouwd;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van het netto bedrag dat overeenkomt met Afl. 37.471,26 bruto;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste toestemming van [gedaagde] aan Apfa om het aan [eiser] volgens de pensioenberekening toekomende deel van het ouderdomspensioen van [gedaagde] met ingang van januari 2023 maandelijks aan [eiser] op een door haar aan Apfa op te geven bankrekening uit te keren;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verleent [eiser] verlof om kosteloos te procederen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 23 november 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 23 november 2022
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: AUA202002005