ECLI:NL:OGEAA:2022:472

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
A.R. AUA202002415
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval en uitsluiting dekking verzekering door niet geldig rijbewijs

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een verkeersongeval dat plaatsvond op 21 december 2018. [gedaagde 2] was als bestuurder van de auto van [gedaagde 1] betrokken bij een aanrijding met de auto van Wever. De auto van [gedaagde 1] was verzekerd bij Netherlands Antilles & Aruba Assurance Company N.V. (NA&A), waarbij Boogaard Assurantiën N.V. als gevolmachtigde optreedt. De verzekeringspolis bevatte een uitsluitingsbepaling die stelt dat er geen dekking is als de bestuurder niet in het bezit is van een geldig rijbewijs. Ten tijde van het ongeval had [gedaagde 2] een Colombiaans rijbewijs, maar geen door de Minister van Aruba afgegeven rijbewijs, wat leidde tot de vraag of de schade gedekt was door de verzekering.

Boogaard heeft schadevergoeding uitgekeerd aan Wever en vordert nu betaling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van regres. De gedaagden voeren verweer, waarbij zij stellen dat de uitsluitingsbepaling onredelijk is en dat Boogaard in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid. Het gerecht oordeelt dat [gedaagde 2] aansprakelijk is voor de schade en dat de uitsluitingsbepaling van toepassing is, omdat zij niet beschikte over een wettelijk voorgeschreven rijbewijs. De vordering van Boogaard wordt toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag en de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 7 september 2022
Behorend bij A.R. no. AUA202002415
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
BOOGAARD ASSURANTIËN N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna: Boogaard,
gemachtigde: mr. D.C.A. Crouch,
tegen:

1.[gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],
beiden wonend in Aruba,
gedaagden,
hierna: [gedaagde 1] en [gedaagde 2],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd.

1. DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 1 oktober 2020;
- de conclusie van antwoord, ingediend op 10 maart 2021;
- de conclusie van repliek met één productie, ingediend op 25 mei 2021;
- de conclusie van dupliek, ingediend op 29 september 2021.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1.
Op 21 december 2018 heeft [gedaagde 2] als bestuurder van de auto van [gedaagde 1] met kenteken A-[nummerplaat] een aanrijding veroorzaakt met de auto van Wever (Wever) met kenteken A-[nummerplaat].
2.2.
De auto van [gedaagde 1] was ten tijde van het ongeval tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Netherlands Antilles & Aruba Assurance Company N.V. (NA&A). Boogaard is gevolmachtigde van NA&A.
2.3.
In artikel 7 van de toepasselijke polisvoorwaarden is bepaald dat de verzekeraar geen uitkering is verschuldigd in het geval de schade is veroorzaakt terwijl de feitelijke bestuurder van het motorrijtuig niet in het bezit is van een geldig of hoogstens 6 maanden verlopen, voor het motorrijtuig wettelijk voorgeschreven rijbewijs (de uitsluitingsbepaling).
2.4.
Ten tijde van het ongeval was [gedaagde 2] ingezetene van Aruba. Zij was in het bezit van een Colombiaans rijbewijs.
2.5.
De schade aan de auto van Wever is door Dekra Caribbean N.V. (de deskundige) getaxeerd op Afl. 14.380,44.
2.6.
Boogaard heeft op grond van de Landsverordening aansprakelijkheid motorvoertuigen (Lam) in totaal een bedrag van Afl.16.050,-- aan schadevergoeding uitgekeerd, waarvan Afl. 14.850,-- aan Aruba Bank ter zake schade aan de auto van Wever en Afl. 1.200,-- aan Wever ter zake vervangend vervoer. Naast de schade-uitkeringen heeft Boogaard Afl. 130,-- aan sleepkosten, Afl. 121.90 aan expertisekosten en Afl. 121,90 aan road-service kosten betaald.
2.7. [
gedaagde 2] heeft op 16 april 2019 en vervolgens op 30 januari 2020 schuldbekentenissen aan Boogaard voor bedragen van respectievelijk Afl. 16.301,90 en Afl. 17.896,90 aan Boogaard ondertekend en betalingsregelingen met Boogaard getroffen.
2.8.
Bij brief van 29 juni 2020 is namens Boogaard de betalingsregeling ontbonden en aanspraak gemaakt op betaling van het nog openstaande bedrag van Afl. 17.596,90.

3.HET GESCHIL

3.1.
Boogaard vordert dat het gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van Afl. 16.123,80, dan wel van Afl. 16.001,90, dan wel een door het gerecht te bepalen ander bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2020 tot de dag van betaling en vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten van Alf. 1.500,--, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Boogaard legt aan haar vordering, zo begrijpt het gerecht, het volgende ten grondslag. Omdat [gedaagde 2] ten tijde van het ongeval niet in het bezit was van een door de Minister in Aruba afgegeven rijbewijs, is dekking onder de verzekeringspolis uitgesloten. Boogaard heeft op [gedaagde 1] als verzekeringnemer een regresvordering voor de schade-uitkering die Boogaard op grond van de Lam heeft gedaan. [gedaagde 2] heeft een schuldbekentenis ondertekend en is een betalingsregeling met Boogaard overeengekomen. Zij is die betalingsregeling niet nagekomen. Als gevolg van de buitengerechtelijke ontbinding is de betalingsregeling komen te vervallen en is de openstaande schuld in zijn geheel opeisbaar is.
3.3. [
gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.4.
De stellingen van partijen worden voor zover van belang hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1. [
gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen dat [gedaagde 2] de aanrijding met de auto van Wever heeft veroorzaakt. Het gerecht leidt daaruit af dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen dat de aanrijding het gevolg is van een verkeersfout van [gedaagde 2]. [gedaagde 2] is dus aansprakelijk voor de schade van Wever die daar het gevolg van is. Wever heeft -kennelijk- op grond van de Lam (rechtstreeks) aanspraak gemaakt op vergoeding van haar schade door Boogaard (als gevolmachtigde van NA&A), die daartoe is overgegaan.
4.2.
Het geschil spitst zich (primair) in de kern toe op de vraag of de door [gedaagde 2] veroorzaakte schade wordt gedekt door de verzekering die [gedaagde 1] bij NA&A heeft afgesloten.
4.3.
Het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is diffuus, maar het gerecht begrijpt dit zo dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat Boogaard in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid door, met een beroep de uitsluitingsbepaling in de algemene voorwaarden, dekking van de schade onder de verzekeringspolis uit te sluiten, omdat [gedaagde 2] als bestuurder en ingezetene van Aruba niet in het bezit was van een door de Minister in Aruba afgegeven rijbewijs, althans dat zij daarmee een discriminatoir onderscheid maakt tussen ingezetenen en niet-ingezeten.
4.4.
Voorop stelt het gerecht dat dit verweer [gedaagde 2] niet kan baten. Zij heeft immers niet een op de verzekeringsovereenkomst gebaseerde contractuele relatie met NA&A. Haar (contractuele) relatie met Boogaard is gebaseerd op de schuldbekentenis met betalingsregeling.
4.5.
In de uitsluitingsbepaling waarop Boogaard zich beroept is dekking onder de polis uitgesloten indien een motorvoertuig wordt bestuurd door een ingezetene zonder dat deze in het bezit is van een wettelijk voorgeschreven rijbewijs. In artikel 10 lid 1 van de Landsverordening wegverkeer (LvWv) is bepaald wat voor een ingezetene van Aruba een wettelijk voorgeschreven rijbewijs is. Dat moet -kort gezegd- een door de Minister afgegeven geldig rijbewijs zijn.
4.6. [
gedaagde 2] was ten tijde van het ongeval ingezetene van Aruba en beschikte niet over een door de Minister in Aruba afgegeven rijbewijs. Zij was wel in het bezit van een Colombiaans rijbewijs, maar dat is niet een wettelijk voorgeschreven rijbewijs in de zin van de LvWv.
4.7.
Indien [gedaagde 1] stelt dat de uitsluitingsbepaling in de algemene voorwaarden van NA&A een onredelijk bezwarend beding is, slaagt dat verweer niet. De uitsluitingsbepaling is immers rechtstreeks van invloed op de omvang van de dekking van de verzekering en dient daarom niet als algemene voorwaarde, maar als kernbeding te worden aangemerkt. De bepalingen in boek 6, titel 5, afdeling 3 BW omtrent algemene voorwaarden zijn daarop niet van toepsassing.
4.8.
Het beroep op de (aanvullende of beperkende werking van) de redelijkheid en billijkheid, heeft [gedaagde 1] onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat in de verzekeringsovereenkomst dekking wordt uitgesloten in het geval de bestuurder een in Aruba ingezetene is en niet beschikt over een door de Minister in Aruba afgegeven rijbewijs, is daarvoor niet voldoende. Voor een geslaagd beroep dient [gedaagde 1] in haar concrete situatie feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan een beroep van Boogaard op de uitsluitingsclausule in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Alleen dan komt het gerecht toe aan een belangenafweging. Dat heeft [gedaagde 1] nagelaten.
4.9. [
gedaagde 2] heeft op 30 januari 2020 (opnieuw) een schuldbekentenis ondertekend voor een bedrag van Afl. 17.896,-- en zich daarmee jegens Boogaard verbonden tot betaling van dit bedrag. Verder is zij een betalingsregeling met Boogaard overeengekomen. Het debat tussen partijen over het al dan niet ontvangen incassobrieven vóór die datum kan onbesproken blijven. Dat [gedaagde 2] de schuldbekentenis onder druk heeft ondertekend heeft Bogaard betwist en wordt door [gedaagde 2] verder niet onderbouwd. Aan die stelling gaat het gerecht voorbij. [gedaagde 2] heeft niet betwist dat zij de betalingsregeling niet is nagekomen. Zij stelt dat zij brieven van de gemachtigde van Boogaard van 10 juni en 29 juni 2020 (na ondertekening van de laatste schuldbekentenis) niet heeft ontvangen, maar verbindt daaraan geen rechtsgevolgen. [gedaagde 1] heeft bovendien onweersproken gesteld dat in de betalingsregeling fatale termijnen zijn opgenomen. Tegen de buitengerechtelijke ontbinding van de betalingsregeling voert zij ook geen verweer. Dat betekent dat de openstaande schuld in beginsel geheel opeisbaar is. Hoewel [gedaagde 2] zich daarmee ook heeft verbonden de aan Wever vergoede kosten van vervangend vervoer van Afl. 1.200,-- te voldoen, ziet het gerecht gelet op hetgeen hieronder in 4.12. is overwogen, aanleiding dit bedrag op de vordering in mindering te brengen.
4.10.
Voldoende aannemelijk is dat Boogaard daadwerkelijk en in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. Zij heeft incassobrieven gestuurd en tweemaal een betalingsregeling met [gedaagde 2] getroffen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, die overeenkomen met 1,5 punt van het liquidatietarief, zullen worden toegewezen.
4.11.
Nu dekking onder de verzekeringspolis is uitgesloten heeft Boogaard een regresvordering op [gedaagde 1] voor het bedrag dat zij op grond van de Lam heeft uitgekeerd. [gedaagde 1] stelt dat Boogaard bij de begroting van de schade geen rekening heeft gehouden met de restwaarde van het wrak, dat zij een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan de door de deskundige getaxeerde schade aan de auto en dat de vergoede kosten van vervangend vervoer van Wever onvoldoende zijn onderbouwd.
4.12.
Boogaard heeft weerlegd dat zij geen rekening heeft gehouden met de waarde van het wrak dat bij Wever is gebleven. De dagwaarde van de auto van Wever bedroeg Afl. 16.156,97, terwijl een bedrag van Afl. 14.850,-- aan schadevergoeding uitgekeerd. Het verschil is de wrakwaarde, aldus Boogaard. [gedaagde 1] heeft dat niet bestreden. Het gerecht gaat aan haar verweer voorbij. Met betrekking tot het verschil tussen de getaxeerde schade en de daadwerkelijke uitkering heeft Boogaard gewezen op artikel 16.1 van de polisvoorwaarden. [gedaagde 1] is daar niet inhoudelijk op ingegaan, laat staan dat gesteld of gebleken is dat Boogaard bij de afwikkeling van de schade niet met de belangen van [gedaagde 1] rekening heeft gehouden. Ook aan dit verweer van [gedaagde 1] gaat het gerecht voorbij. Het verweer van [gedaagde 1] dat de vergoede kosten voor vervangend vervoer onvoldoende zijn onderbouwd heeft Boogaard niet weerlegd. Integendeel, enige onderbouwing van deze schadepost ontbreekt. Daarmee heeft Bogaard niet voldaan aan haar stelplicht, zodat voor bewijslevering geen ruimte is. Dit deel van de vordering is niet toewijsbaar.
4.13.
Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd. Die wordt toegewezen als gevorderd.
4.14.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen ten aanzien van [gedaagde 1] worden afgewezen, nu niet voldoende is gesteld en gebleken dat bij de incassering ten aanzien van [gedaagde 1] daadwerkelijk en in redelijkheid buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, anders dan waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten.
4.15.
Het voorgaande leidt tot de volgende slotsom. De vordering van Boogaard tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zal (hoofdelijk) worden toegewezen tot een bedrag van Afl. 14.923,--vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2020 tot de dag van betaling. De gevorderde buitengerechtelijk incassokosten van Afl. 1.500,-- zullen worden toegewezen tegen [gedaagde 2].
4.16. [
gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen, als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen, hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van Boogaard, tot aan deze uitspraak begroot op (750,-- + 192,14 + 213.34 + 192,14 =) Afl. 1.347,62 aan verschotten (griffiegeld en oproepkosten) en Afl. 2.000,-- aan salaris voor de gemachtigden (2 punten, tarief 4 ad Afl. 1.000,-- per punt). De nakosten worden toegewezen als in de beslissing bepaald.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
-veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling aan Boogaard van een bedrag van Afl.14.923,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 maart 2020 tot aan de dag van betaling;
- veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan Boogaard van buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van Afl. 1.500,--;
- veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Boogaard begroot op Afl. 1.347,62 aan verschotten en Afl. 2.000,-- aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van de nakosten tot een bedrag van Afl. 250,-- zonder betekening, vermeerderd met een bedrag van Afl. 150,-- in geval van betekening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.