ECLI:NL:OGEAA:2022:436

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
AUA202200482
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsubsidie aanvraag en afwijzing in het kader van de COVID-19-pandemie

In deze zaak gaat het om een beroep van de naamloze vennootschap FLYING FISHBONE N.V. tegen de beslissing van de Minister van Financiën en Cultuur, waarbij de aanvraag voor loonsubsidie voor januari 2021 is afgewezen. De aanvraag werd afgewezen omdat de werkgever een onjuiste vermindering van de arbeidsomvang had ingevuld op het aanvraagformulier. Appellante heeft op 26 januari 2021 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 29 januari 2021 afgekeurd omdat het formulier niet volledig was. Na een bezwaarprocedure, waarbij de bestreden beslissing op 22 januari 2022 werd genomen, heeft appellante op 24 februari 2022 beroep ingesteld. Het gerecht heeft de zaak op 22 juni 2022 behandeld.

De rechter heeft overwogen dat de termijn die aan appellante was gegeven om de aanvraag compleet te maken, te kort was en dat dit heeft geleid tot een onzorgvuldige afhandeling van de aanvraag. De rechter concludeert dat de bestreden beslissing niet zorgvuldig tot stand is gekomen en vernietigt deze. Verweerder moet binnen drie maanden na de uitspraak een nieuwe beslissing nemen op het bezwaarschrift van appellante. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellante, begroot op Afl. 1.400,-.

Uitspraak

Uitspraak van 7 december 2022
Lar nr. AUA202200482

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

de naamloze vennootschap FLYING FISHBONE N.V.,

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN FINANCIËN EN CULTUUR,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 1 februari 2021 is de aanvraag van appellante tot toekenning van loonsubsidie voor de maand januari 2021 afgewezen (primaire beschikking).
Hiertegen heeft appellante op 11 maart 2021 bezwaar gemaakt.
Bij beslissing op bezwaar van 22 januari 2022 is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard (bestreden beslissing).
Hiertegen heeft appellante op 24 februari 2022 een pro-forma beroepschrift bij dit gerecht ingediend (beroep) en dit vervolgens op 12 april 2022 aangevuld.
Verweerder heeft op 16 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
Op 15 en 21 juni 2022 heeft appellante nadere producties ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting van 22 juni 2022 behandeld. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde, die vergezeld was van de heer [persoon X]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die vergezeld was van mevrouw
[persoon Y] (SVB).
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening tijdelijke loonsubsidie (Lvtl) kan de minister een werkgever die is geraakt door de maatregelen die getroffen zijn als gevolg van de COVID-19-pandemie en die een daling van zijn bedrijfsomzet van tenminste 25% verwacht, een loonsubsidie toekennen over de loonsom.
1.2
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder d, wordt de toekenning van de loonsubsidie geweigerd indien de aanvraag anderszins niet voldoet aan de in deze landsverordening gestelde voorschriften.
1.3
Ingevolge artikel 7, tweede lid, geschiedt de aanvraag voor loonsubsidie door middel van een bij regeling van de Minister vastgesteld aanvraagformulier. Ingevolge het derde lid wordt, indien de aanvraag voor loonsubsidie niet volledig is, de aanvrager in gelegenheid gesteld om binnen een termijn van één week de aanvraag alsnog compleet te maken. Indien een aanvraag na het verstrijken van de termijn, bedoeld in de eerste zin, onvolledig blijft wordt de aanvraag afgewezen. Ingevolge het achtste lid komen de werkgever en de werknemer een vermindering van hun overeengekomen arbeidsomvang met ten minste 0% en ten hoogste 40% overeen.
feiten
2.1
Op 26 januari 2021 heeft appellante een aanvraag ingediend tot toekenning van loonsubsidie voor de maand januari 2021.
2.2
Op 29 januari 2021 heeft verweerder het verzoek van appellante afgekeurd, omdat het aanvraagformulier niet volledig is ingediend. Verweerder heeft appellante in de gelegenheid gesteld om de aanvraag alsnog compleet in te dienen vanaf zaterdag,
30 januari 2021 tot en met maandag, 1 februari 2021.
2.3
Op 1 februari 2021 heeft appellante wederom een aanvraag gedaan voor toekenning van loonsubsidie voor de maand januari 2021.
2.4
Bij de primaire beschikking heeft verweerder besloten dat aan appellante geen loonsubsidie wordt verstrekt, omdat appellante een onjuiste vermindering van de overeengekomen arbeidsomvang op het aanvraagformulier heeft ingevuld, namelijk een vermindering van 60% in plaats van de wettelijk bepaalde vermindering in arbeidsomvang van ten hoogste 40%.
2.5
Op 11 maart 2021 heeft appellante bezwaar daartegen gemaakt.
2.6
Bij de bestreden beslissing heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard – kort gezegd – omdat de door appellante gedane aanvraag niet aan de vereisten van de Lvtl voldoet waardoor zij niet in aanmerking komt voor loonsubsidie voor januari 2021.
standpunten van partijen
3.1
Appellante stelt zich op het standpunt dat de bestreden beslissing (i) onzorgvuldig is voorbereid, (ii) niet kan worden gedragen door de daaraan gegeven motivering en (iii) in strijd met het recht is genomen dan wel met de beginselen van behoorlijk bestuur.
3.2
Verweerder heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep dan wel ongegrondverklaring daarvan.
beoordeling
4.1
Het betoog van verweerder dat appellante geen procesbelang heeft bij het onderhavig beroep faalt wegens het volgende. Als uitgangspunt heeft te gelden dat sprake is van procesbelang als het doel dat degene die beroep heeft ingesteld voor ogen staat ook daadwerkelijk met dit rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van State van 9 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:636). Het gerecht is van oordeel dat deze situatie zich in deze zaak voordoet. Appellante kan namelijk met deze procedure bereiken dat aan haar alsnog loonsubsidie voor januari 2021 moet worden toegekend. Dat de loonsubsidieregeling per oktober 2021 is beëindigd, maakt dat niet anders.
4.2
Appellante heeft onder meer als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder haar – in strijd met de Lvtl – een onredelijk korte termijn (slechts één werkdag) heeft gegeven om alsnog een volledig aanvraagformulier in te dienen, waardoor appellante per abuis 60% arbeidsreductie heeft ingevuld in plaats van de feitelijk toegepaste arbeidsreductie van 40%. Deze kennelijke verschrijving had verweerder al bij de eerste indiening op 26 januari 2021 moeten zijn opgevallen. Verweerder heeft echter nagelaten appellante daarop te wijzen. De beslissing om de verzochte loonsubsidie af te wijzen is om deze redenen onzorgvuldig tot stand gekomen. Appellante concludeert daarom dat verweerder die afwijzing ten onrechte bij de bestreden beslissing heeft gehandhaafd.
4.3
Verweerder heeft hiertegen ingebracht dat voor de (eerste) indiening een termijn van vijf dagen wordt gegeven. Bij een twee kans voor volledige indiening wordt een kortere termijn gegeven, omdat ernaar wordt gestreefd dat de werknemers tegen het einde van de maand hun loon krijgen. Aan appellante kon daarom niet een langere termijn worden gegeven. Appellantes aanmeldingsformulier is in strijd met de waarheid ingevuld. Alle werknemers hebben een aanmeldingsformulier ondertekend waarop 60% vermindering arbeidsomvang is ingevuld en ook appellante heeft 60% ingevuld in de web portaal. Het gaat hier dus niet om een kennelijke schijffout, maar om meerdere handelingen waarbij er willens en wetens 60% is ingevuld in plaats van 40%, aldus nog steeds verweerder.
4.4
Ter beantwoording ligt de vraag voor of verweerder terecht de bij de primaire beschikking gegeven afwijzing op het verzoek van appellante om loonsubsidie voor januari 2021 bij de bestreden beslissing heeft gehandhaafd. Het gerecht beantwoord deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
4.4.1
Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Lvtl wordt, indien de aanvraag voor loonsubsidie niet volledig is, de aanvrager in gelegenheid gesteld om binnen een termijn van één week de aanvraag alsnog compleet te maken.
4.4.2
Vaststaat dat verweerder appellante drie dagen (waarvan één werkdag) heeft gegund om de loonsubsidieaanvraag alsnog volledig in te dienen. Dit levert strijd op met bovengenoemde bepaling. Dat verweerder ernaar streeft dat werknemers hun loon niet later dan tegen het einde van de maand uitbetaald krijgen, maakt, hoe goedbedoeld ook, niet dat verweerder de termijn op zodanige wijze mag verkorten. Zulke termijnen dienen juist om aan betrokkenen voldoende gelegenheid te geven om zaken op orde te stellen. Appellante heeft bij haar aanvraag een voor de hand liggende fout gemaakt. Op het aanvraagformulier had immers een vermindering van 40% arbeidsomvang ingevuld moeten worden, maar in plaats daarvan is het daarmee op grond van de Lvtl corresponderende 60% aan loonsubsidie ingevuld. Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder met de flinke termijnverkorting zelf een verhoogd risico op fouten in de hand gewerkt. Aan appellante kon daarom die fout niet in redelijkheid worden tegengeworpen. De Lvtl schrijft voor dat de tussen de werkgever en de werknemer overeengekomen vermindering van de arbeidsomvang niet meer dan 40% mag zijn. Ook verweerder had moeten kunnen inzien dat het door appellante ingevulde 60% een kennelijke verschrijving betreft. Gelet op dit alles, is het gerecht van oordeel dat de besteden beslissing niet zorgvuldig tot stand is gekomen en daarom niet in stand kan blijven.
4.5
Het beroep is gegrond. Het gerecht zal de bestreden beslissing van 22 januari 2022 vernietigen. Verweerder dient binnen drie maanden na deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van appellante te nemen.
4.6
Voor het opleggen van dwangsom is (nog) geen grond.
4.7
Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op Afl. 1.400,- aan rechtskundige bijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt Afl. 700,-, wegingsfactor 1).

DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing van 22 januari 2022;
  • bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-;
- gelast verweerder om het door appellante gestorte griffierecht ad Afl. 25,- terug te betalen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 7 december 2022, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.