ECLI:NL:OGEAA:2022:412

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
AUA202201635
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar inzake asielaanvraag

In deze zaak heeft appellante, een Venezolaanse vrouw, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Appellante diende haar asielaanvraag op 4 mei 2018 in, welke op 23 december 2021 werd afgewezen. Na het indienen van bezwaar op 2 februari 2022, heeft zij op 25 mei 2022 beroep aangetekend tegen het uitblijven van een beslissing. Tijdens de zitting op 12 oktober 2022 was appellante aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet verschenen was.

Appellante betoogde dat de afwijzing van haar asielaanvraag onterecht was, omdat verweerder niet aan zijn onderzoeksplicht had voldaan. Ze stelde dat er geen adequaat onderzoek was gedaan naar de bedreigingen die zij had ervaren in Venezuela, en dat de afwijzing in strijd was met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder had de afwijzing gebaseerd op de stelling dat appellante niet voldeed aan de definitie van vluchteling volgens het Vluchtelingenverdrag, en dat er geen bewijs was dat zij bij terugkeer naar Venezuela risico zou lopen op foltering of onmenselijke behandeling.

Het gerecht oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag van appellante te weigeren, maar dat het uitblijven van een beslissing op het bezwaar gelijkgesteld moest worden met een afwijzende beslissing die niet gemotiveerd was. Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard. Verweerder werd opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak alsnog een reële beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, en werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak van 23 november 2022
Lar nr. AUA202201635

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

verblijvend in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. S.M. Paesch,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
niet verschenen.

PROCESVERLOOP

Op 4 mei 2018 heeft appellante een asielaanvraag gedaan. Deze aanvraag is bij beschikking van 23 december 2021 afgewezen.
Tegen de beschikking heeft appellante op 2 februari 2022 bezwaar gemaakt.
Op 25 mei 2022 heeft appellante beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 12 oktober 2022. Appellante is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1
Appellante kan zich niet verenigen met de fictief afwijzende beslissing op haar bezwaar en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat deze fictief afwijzende beslissing niet in stand kan blijven. Aan haar bezwaar tegen de afwijzende beschikking heeft zij ten grondslag gelegd, dat verweerder niet aan zijn onderzoekplicht heeft voldaan, nu hij geen nader onderzoek heeft verricht naar de gestelde bedreigingen tegen appellante. Evenmin heeft verweerder informatie over de algemene situatie in Venezuela verder onderzocht. De beschikking kan vanwege schending van het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel dan ook geen stand houden, aldus appellante.
1.2
Verweerder heeft aan de afwijzing van de asielaanvraag ten grondslag gelegd, dat appellante niet aangemerkt kan worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Hiertoe heeft verweerder onder meer in aanmerking genomen:
- dat appellante zich niet beroept op bescherming vanwege een van de Verdragsgronden, maar om een andere reden. Er lijkt sprake te zijn van een commuun delict, doodsbedreigingen, hetgeen geen raakvlakken heeft met het Verdrag;
- dat bij ambtshalve toetsing niet is gebleken c.q. aannemelijk gemaakt dat appellante bij een eventuele terugkeer naar haar land van herkomst, risico loopt te worden onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zoals voorgeschreven in artikel 3 EVRM;
- dat er thans geen belemmering bestaat tot appellante’s mogelijke terugkeer naar haar land van herkomst.
Daarnaast heeft verweerder het relaas van appellante op onderdelen niet geloofwaardig geacht.
Het geschil
2. Ter beantwoording ligt in deze voor of verweerder in redelijkheid de asielaanvraag van appellante heeft kunnen weigeren. Bij de beantwoording neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3.1
Op grond van artikel 1A, aanhef en ten tweede, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, wordt als ‘vluchteling’ aangemerkt elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.
3.2
Op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De feiten
4.1
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1976 in Venezuela en van Venezolaanse nationaliteit, is op 20 augustus 2017 als toerist Aruba binnengekomen.
4.2
Appellante heeft op 4 mei 2018 een asielaanvraag ingediend. Naar aanleiding van dit asielverzoek is verzoeker op 15 juni 2020 gehoord door de daartoe bevoegde ambtenaren.
4.3
Verweerder heeft de asielaanvraag op 23 december 2021 afgewezen.
Asielrelaas
5. Desgevraagd heeft appellante ter zitting verteld dat zij aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag heeft gelegd.
Haar echtgenoot werkte bij een overheidsbegraafplaats. Op een gegeven moment merkte hij dat (bouw)materiaal van de begraafplaats verdween. Zijn baas was degene die het materiaal aan anderen verkocht. Hij heeft zijn baas hierover aangesproken omdat hij verantwoordelijk was voor het materiaal. Zijn baas zei dat hij zich hier niet mee moest bemoeien. Hij is vervolgens op 25 juli 2017 gaan werken en is daarna nooit meer thuisgekomen. Appellante is van zijn vermissing en ontvoering aangifte gaan doen maar haar werd gezegd dat zij 72 uur moest wachten. Vier dagen later is haar echtgenoot dood aangetroffen.
Appellante vermoedt dat de baas iets te maken heeft gehad met de dood van haar echtgenoot en dat de overheid de zaak in de doofpot wil stoppen, omdat de politie niets heeft gedaan en telkens een andere officier met de zaak wordt belast. Bovendien werd appellante thuis gebeld door onbekenden, die haar zeiden dat ze de zaak moest intrekken, anders zou men haar kinderen iets aandoen.
Hierna is zij naar Aruba vertrokken. Ze heeft maanden gewacht om een asielaanvraag in te dienen omdat zij eerst van plan was om door te reizen. Op een gegeven moment raakte haar geld echter op en via Rode Kruis kreeg ze te horen dat zij alhier asiel kon aanvragen.
De beoordeling
6.1
Het gerecht is van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellante niet aangemerkt kan worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Niet is immers gebleken dat appellante en/of haar gezinsleden gegronde vrees voor vervolging heeft/hebben wegens haar/hun ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of haar/hun politieke overtuiging. Volgens haar relaas werd appellante door voor haar onbekenden telefonisch bedreigd in verband met de zaak betrekking hebbende op de dood (moord?) van haar echtgenoot. Nergens blijkt echter uit, dat deze onbekenden actoren van de Staat zijn. Verder is ook niet gebleken dat appellante gegronde vrees voor vervolging heeft in haar land van herkomst, of dat zij geen beschermings- of relocatiemogelijkheden heeft in het land van herkomst. Daarbij komt dat appellante ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij bij de autoriteiten in haar land van herkomst aangifte heeft gedaan, en dat een of meer zaaksofficieren het onderzoek onder zich hadden. Aldus is niet aannemelijk gemaakt dat de lokale autoriteiten onvoldoende bescherming boden. Het gerecht overweegt voorts dat appellante ongehinderd op legale wijze het land heeft kunnen verlaten, dat zij voornemens was door te reizen naar Chile en dat zij pas acht maanden na haar aankomst in Aruba en omdat haar geld op was, asiel heeft aangevraagd. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat appellante na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen.
6.2
Voorts overweegt het gerecht dat evenmin is gebleken dat appellante na terugkeer naar Venezuela, onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat zij reeds om die reden niet naar haar land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
7. In dit geval is ten tijde van het sluiten van het onderzoek niet gebleken dat verweerder een reële beslissing op het bezwaar van appellante heeft genomen. Verweerder is daartoe wel verplicht. Verweerder heeft in deze procedure ook geen verweer gevoerd. Ingevolge artikel 23, tweede lid, Lar wordt het uitblijven van een beslissing gelijkgesteld met een afwijzende beslissing. Nu deze afwijzende beslissing niet is gemotiveerd, kan deze niet in stand blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Verweerder dient binnen drie maanden na deze uitspraak alsnog een reële beslissing op het bezwaarschrift van appellante te nemen, met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen.
8. Nu appellante met recht in beroep is gekomen en zich ter zitting bij gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen, is aannemelijk geworden dat appellante hiertoe noodzakelijke kosten heeft gemaakt. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden fictieve afwijzende beslissing op het bezwaar van appellante;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een reële beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 350,-;
- gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 november 2022, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.