ECLI:NL:OGEAA:2022:411

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
AUA202201634
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar inzake asielaanvraag

In deze zaak heeft appellant, een Venezolaanse man, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Appellant heeft op 4 mei 2018 asiel aangevraagd, na eerder als toerist naar Aruba te zijn gekomen. De asielaanvraag werd op 23 december 2021 afgewezen, waarna appellant op 2 februari 2022 bezwaar maakte. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 12 oktober 2022, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.M. Paesch. Verweerder, de Minister van Arbeid, Energie en Integratie, is niet verschenen op de zitting.

Appellant stelt dat de afwijzing van zijn asielaanvraag onterecht is, omdat verweerder niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Hij heeft aangevoerd dat hij bedreigd is vanwege zijn seksuele geaardheid en dat de situatie in Venezuela onveilig is voor hem. Verweerder heeft echter gesteld dat appellant niet als vluchteling kan worden aangemerkt, omdat niet is aangetoond dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft. Het gerecht heeft geoordeeld dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellant niet voldoet aan de criteria van het Vluchtelingenverdrag.

Het gerecht heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig een beslissing op het bezwaar heeft genomen, wat gelijkgesteld wordt aan een afwijzende beslissing. Deze beslissing is niet gemotiveerd, waardoor het gerecht het beroep gegrond verklaart. Verweerder moet binnen drie maanden na deze uitspraak alsnog een beslissing nemen op het bezwaar van appellant. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding aan appellant.

Uitspraak

Uitspraak van 23 november 2022
Lar nr. AUA202201634

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

verblijvend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. S.M. Paesch,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
niet verschenen.

PROCESVERLOOP

Op 4 mei 2018 heeft appellant een asielaanvraag gedaan. Deze aanvraag is bij beschikking van 23 december 2021 afgewezen.
Tegen de beschikking heeft appellant op 2 februari 2022 bezwaar gemaakt.
Op 25 mei 2022 heeft appellant beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 12 oktober 2022. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1
Appellant kan zich niet verenigen met de fictief afwijzende beslissing op zijn bezwaar en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat deze fictief afwijzende beslissing niet in stand kan blijven. Aan zijn bezwaar tegen de afwijzende beschikking heeft hij ten grondslag gelegd, dat verweerder niet aan zijn onderzoekplicht heeft voldaan, nu hij geen nader onderzoek heeft verricht naar de gestelde bedreigingen tegen de moeder van appellant. Evenmin heeft verweerder informatie over de algemene situatie in Venezuela verder onderzocht. De beschikking kan vanwege schending van het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel dan ook geen stand houden, aldus appellant.
1.2
Verweerder heeft aan de afwijzing van de asielaanvraag ten grondslag gelegd, dat appellant niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag kan worden aangemerkt. Daartoe heeft verweerder overwogen dat appellant zich heeft beroepen op vervolging wegens zijn seksuele geaardheid, maar dat niet is gebleken dat de actor van vervolging, in dit geval de buurman en medeleerlingen op school, de centrale of lokale overheid is. Bovendien is uit de verklaring van appellant niet gebleken dat hij Venezuela heeft verlaten vanwege zijn seksuele geaardheid, nu hij te kennen heeft gegeven naar Aruba te zijn gekomen om te werken, om vervolgens naar Chile te gaan. De gemeende vrees tot vervolging is niet gegrond, aldus verweerder. Daarbij heeft verweerder mee laten wegen dat appellant bijna een jaar na zijn aankomst in Aruba, een asielverzoek heeft ingediend hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas. Verweerder heeft verder geconcludeerd, dat bij ambtshalve toetsing niet is gebleken c.q. aannemelijk gemaakt dat appellant bij een eventuele terugkeer naar zijn land van herkomst, risico loopt te worden onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zoals voorgeschreven in artikel 3 EVRM.
Het geschil
2. Ter beantwoording ligt in deze voor of verweerder in redelijkheid de asielaanvraag van appellant heeft kunnen weigeren. Bij de beantwoording neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3.1
Op grond van artikel 1A, aanhef en ten tweede, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, wordt als ‘vluchteling’ aangemerkt elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.
3.2
Op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De feiten
4.1
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1992 in Venezuela en van Venezolaanse nationaliteit, is op 4 juni 2017 als toerist Aruba binnengekomen.
4.2
Na verloop van zijn toeristenverblijf heeft appellant Aruba niet verlaten. Evenmin heeft hij een verblijfsvergunning aangevraagd.
4.3
Appellant heeft zich op 26 april 2018 geregistreerd bij het UNHCR, een niet-gouvernementele organisatie. Vervolgens heeft hij op 4 mei 2018 een asielaanvraag ingediend. Naar aanleiding van dit asielverzoek is verzoeker op 15 juni 2020 gehoord door de daartoe bevoegde ambtenaren. Enige documenten zijn bij dat verhoor niet overgelegd.
4.4
Voornoemde asielaanvraag is bij beschikking van 23 december 2021 afgewezen.
Asielrelaas
5. Desgevraagd heeft appellant ter zitting verteld dat zijn motieven voor de asielaanvraag de volgende zijn.
Appellant is op 4 juni 2017 als toerist naar Aruba gekomen met de bedoeling om eind juli 2017 door te reizen naar Chile.
Op 25 juli 2017 belde zijn moeder hem op en vertelde hem dat zijn stiefvader was ontvoerd. Een paar dagen later werd de stiefvader dood aangetroffen. Zijn moeder vertelde hem dat onbekenden telefonisch hadden bedreigd dat ze hem, appellant, iets aan zouden doen. Zelf heeft appellant geen bedreigende telefoontjes ontvangen. Appellant is toen niet naar Chile gegaan omdat hij op zijn moeder heeft gewacht, die ook naar Aruba zou komen. Samen zouden ze dan naar Chile reizen. Appellant en zijn moeder kwamen vervolgens alhier in financiële nood te verkeren en hebben zich voor hulp gewend tot de Rode Kruis. Aldaar werd hun geadviseerd om asiel aan te vragen.
Verder heeft appellant verklaard dat hij in Venezuela niet rustig kan leven omdat hij homoseksueel is, en aldaar veel homofobie heerst. Hij kan in Venezuela bijvoorbeeld zijn nagels niet laten doen, omdat hij gedood zal worden. In Venezuela heeft hij als homoseksuele man geen rechten, aldus appellant. Zijn buurman gooide stenen naar hem, en op de Universiteit is hij mishandeld door medestudenten. Hij wilde hiertegen aangifte doen, maar de politie zei dat zij niets konden doen, en dat het zijn probleem was. Aldus nog steeds appellant.
De beoordeling
6.1
Het gerecht is van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellant niet aangemerkt kan worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Niet is immers gebleken dat appellant gegronde vrees voor vervolging heeft wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging. Volgens zijn relaas werd appellant door zijn buurman en medestudenten belaagd en mishandeld, omdat hij homoseksueel is. Appellant heeft dit standpunt echter niet met stukken, zoals aangiftes of politieassistentie meldingen, onderbouwd. Verder blijkt ook nergens uit dat deze personen actoren van de Staat zijn.
Hetzelfde geldt voor zijn relaas met betrekking tot de bedreigingen die zijn moeder telefonisch zou hebben ontvangen, temeer nu appellant zelf niet rechtstreeks is bedreigd. Verder is ook niet gebleken dat appellant gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst, of dat hij geen beschermings- of relocatiemogelijkheden heeft in dat land. Het gerecht overweegt voorts dat appellant ongehinderd op legale wijze Venezuela heeft kunnen verlaten, dat hij voornemens was door te reizen naar Chile en dat hij pas elf (11) maanden na zijn aankomst in Aruba en omdat zijn geld op was, asiel heeft aangevraagd. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat appellant na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen.
6.2
Voorts overweegt het gerecht dat evenmin is gebleken dat appellant na terugkeer naar Venezuela, onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat hij reeds om die reden niet daarheen kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
7. In dit geval is ten tijde van het sluiten van het onderzoek echter niet gebleken dat verweerder een reële beslissing op het bezwaar van appellante heeft genomen. Verweerder is daartoe wel verplicht. Verweerder heeft in deze procedure ook geen verweer gevoerd. Ingevolge artikel 23, tweede lid, Lar wordt het uitblijven van een beslissing gelijkgesteld met een afwijzende beslissing. Nu deze afwijzende beslissing niet is gemotiveerd, kan deze niet in stand blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Verweerder dient binnen drie maanden na deze uitspraak alsnog een reële beslissing op het bezwaarschrift van appellant te nemen, met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen.
8. Nu appellant met recht in beroep is gekomen en zich ter zitting bij gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen, is aannemelijk geworden dat hij hiertoe noodzakelijke kosten heeft gemaakt. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden fictieve afwijzende beslissing op het bezwaar van appellant;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een reële beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 350,-;
- gelast dat het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan hem wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 november 2022, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.